ThePostOnline

Alles voor de dakgoot – Ben Haveman

10-04-2012 23:11

Ben Haveman (1942) was redacteur-journalist bij De Volkskrant. Zijn interviews behoorden tot het beste wat de krant in zijn tijd te bieden had, maar na zo’n dertig jaar kwam toch het moment dat iedere journalist vreest: een nieuwe hoofdredacteur, nieuwe koers, nieuwe mensen. Haveman werd tot zijn woede door kersverse baas Peter Broertjes vroegtijdig de laan uitgestuurd.

Ook Freek de Geus, de hoofdpersoon uit Havemans romandebuut Alles voor de goot en een oudere, kwaliteitsbewuste journalist bij het dagblad Nieuwe Koerier, krijgt zo’n frustrerend mededeling, in dit geval van nieuwe hoofdredacteur Kneepkens, die hem laat weten:Opgeruimd staat netjes. En voor jou kan ik twee jongeren in dienst nemen.’ Een kreet die wat oudere freelancers weleens in hun nachtmerries toegesnauwd horen krijgen.

Niet alleen dit gesprek maar ook heel veel andere verwijzingen doen vermoeden dat Haveman voor zijn vuistdikke roman ruimschoots uit eigen ervaringen heeft geput, maar hij heeft niet voor niets als waarschuwing vooraf deze uitspraak van Tucholsky laten opnemen: ‘Als ik schrijf begin ik te liegen.’ Ofwel:Alles voor de goot moet in de eerste plaats als een werk van fictie worden gelezen, hoe verleidelijk het ook is om sommige beschrijvingen als op de werkelijkheid gebaseerde, smakelijk geformuleerde en waarschijnlijk terechte afrekeningen van een verbitterd man op te vatten.

Alles voor de dakgootbeschrijft vanuit het gezichtspunt van de op dat moment in Berlijn levende De Geus zijn bestaan gedurende zijn laatste periode als dagbladjournalist en de eerste tijd als gedwongen werkloze. Maar bovenal is het een verslag van zijn stormachtige huwelijk met de Joodse Kythia, tweede generatie oorlogsslachtoffer en succesvol directrice van een filiaal van een evenementenbureau, naar buiten toe sociaal en vrolijk, thuis behept met smetvrees en voortdurend in oorlog met Freek, waarbij zij hem verbaal regelmatig alle hoeken van de kamer laat zien:‘Kijk niet zo wezenloos, kluns. Nooit doe je iets goed. En ik maar voor het geld zorgen, profiteur die je bent, met je zurige cholesterolkop. Sodemieter toch op naar je gojse troep.’

Echt opmerkelijk is het derhalve niet dat Freek zichzelf nogal een sukkel vindt: hij kan niet tegen zijn vrouw op, heeft last van prostatitus, voelt zich van zijn werk bestolen en met de seks is het ook niet veel meer. Vanuit dat miezerige gevoel beziet hij de wereld en dat uit zich in nogal zwartgallige, wat valse en daarom humoristische observaties van mensen en gebeurtenissen. Hij is zelfs zo zwartgallig dat hij niet begrijpt dat Kythia zielsveel van hem houdt, misschien juist omdat zij tegen hem van haar hart geen moordkuil hoeft te maken:‘Ik krijs en gil wel, ik ga wel altijd tekeer, maar ik ben ook altijd solidair met jou, Freek. Altijd. Denk daar maar eens goed over na.’

Een groot deel van het verhaal wordt in beslag genomen door wat Freek meemaakt in de periode dat hij weer mentaal overeind moet komen en aan de hand van Kythia tijdens vakantietjes in Spanje en Italië zijn woede uitziekt. Hij wordt door een tot man omgebouwde freule en zijn motorbende bedreigd – Kythia redt hem –, een prille liefde in Italië smoort in een bloederige bomaanslag, een verwarde vriendin pleegt een aanslag op de haar pestende Marokkaanse buurtjochies en zo nog wat meer. Pas als Freek alleen naar Berlijn trekt om daar het boek te schrijven dat kennelijk al jaren in zijn hoofd zit, voelt hij zich weer in zijn element. Maar nu raakt hij verzeild in allerlei journalistieke avonturen die we normaal alleen in tv-series zien.

Aan het einde ligt Freek na een overmoedige speurtocht in coma en is het zeer de vraag of hij het einde van de roman heeft gehaald. Zo ja, dan wacht hem andere rampspoed, omdat Kythia aan zijn ziekbed een geheim ontdekt dat haar deze keer werkelijk tot op het bot pijn doet:‘Ze begon te beven. Haar lichaam schudde en trilde. Uit haar keel ontsnapte een schreeuw, een ijselijke schreeuw. De kreet van een dier in nood. Ze hield zich aan het bed vast. Het bed rammelde en schudde, het infuus danste voor haar ogen. Ze gilde het verdriet uit al haar poriën.’

Bovenstaande is slechts een summiere samenvatting vanAlles voor de dakgoot en die veelheid aan gebeurtenisjes is wat mij betreft meteen het probleem met dit boek. Haveman voert allerlei amuserende dansjes uit, kennelijk uit angst de lezer te vervelen, maar door al die bozige hupjes heen en weer raak je als lezer regelmatig de kluts kwijt. Wat wil de schrijver? Waar gaat het boek eigenlijk over? Is het een roman over een ingewikkelde, maar toch tedere liefde? Een afrekening met een vorm van journalistiek die de toekomst lijkt te hebben, maar een belediging voor het verstand is? Probeert Haveman een beeld te tonen van de verwarring van een oudere man die op slag zijn levensdoel is ontnomen? Wil hij zijn voormalige baas even een journalistiek poepje laten ruiken en op volle kracht tonen wat hij in zijn mars heeft? Of wil hij simpelweg wraak nemen op een aantal redacteuren van zijn voormalige krant? Ach, had Haveman zich maar tot een of twee van die onderwerpen beperkt en daar heel mooi over gelogen!

Citaten:

‘Lenie verkeerde in de eredivisie van de grote maten. Een slobbertrui, in dit geval, die als een nomadentent om haar schouders hing en die bij calamiteiten huisvesting kon bieden aan een tweede persoon. Lenie belichaamde de triomf van de obesitas. Freek vroeg zich meteen af of Hein zijn armen wel om haar dijen kon krijgen zodat zijn vingertoppen elkaar zouden raken. Haar bootwerkersschoenen vormden een merkwaardig contrast met haar meisjesstem die neigde naar piepen. De hoge stem bleek het enige wat haar nog enigszins flatteerde.’(pag. 23)

dakgootAan de kracht van de woordendiarree en het oubolligheidsgehalte van de woordgrappen ontleende de vergadertijger doorgaans diens status in de kantoortuin, waar plantenbakken met halfverdroogd gebladerte te kennen gaven dat het er altijd herfst was. Wie een spoortje talent bezat, maar het vergadercircuit meed uit weerzin, zelfrespect of gebrek aan ambitie, werd plenair doodgezwegen. Non–existent verklaard.

Zo bezien was het bijna een eer om non-existent te zijn.’ (pag. 46)

Het prostatitisdipje blijkt taai. Om Freek toch wat op te vrolijken had Kythia in de wc thuis op het schap bij de wc-rollen een vogeltje neergezet: een plastic roodborstje dat via een sensor schril gaat fluiten zodra er iemand zich bij de toiletten vervoegt. Hoe veelvuldiger de handelingen, des te vaker het getjilp. Het doordringende geluid jaagt niet alleen argeloze gasten de stuipen op het lijf. Vanochtend heeft Kythia het roodborstje persoonlijk tot zwijgen gebracht. Gek werd ze van het gefluit. “Jij gaat honderd keer op een dag naar de wc. Kun je je plas niet wat langer ophouden, zakkenwasser?”’(pag. 273)

‘Nu weet hij weer waarom hij hier is. Hij weet het precies. Hij weet dat hij boete moet doen. Hij weet waarom er een weerzinwekkende geur uit zijn kleren opstijgt. Het is de geur van verraad, van lafhartig, immoreel gedrag. De details kent hij even niet, maar hij heeft iemand verraden. Hij heeft hoogverraad gepleegd. Zoveel is zeker. Hij koesterde beschamende gedachten over de medemens. Zijn pijn is verdiend. Hij weet niet wie hij is, hij weet niet waar hij vandaan komt. Maar in zijn hoofd hamert een allesoverheersende zekerheid: ik ben een nare man. Een kwaadsappige, nare man. Het lijdt geen twijfel, ik ben een nare man. Nare man. Onuitstaanbare man. Slechte inborst. Minderwaardig mens.’(pag. 455)

Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
Pagina’s: 479
Prijs: 19.95
ISBN: 978 90 388 94225
Jaar: 2011