De eerste keer dat ik Gilson Heitinga en zijn muzikale broeders live zag, moet 2008 zijn geweest. Op No Sleep Til’Burg speelde Atlantis, het muzikale alter ego van Heitinga, toen vrijwel geheel Carpe Omnium live. Een stevige en donkere set, waarin het vagevuur aan de schenen werd gelegd. Muzikaal een mix tussen filmische postmetal, triphop en de apocolyps, was dit album bedoeld als soundtrack voor een film waarvoor hij – naar mijn weten – uiteindelijk niet voor is gebruikt. Onbegrijpelijk, daar het album het beste van Isis, Massive Attack en The Godmachine weet samen te brengen en daarmee voor mij een van de beste postrock albums van een op dat moment stagnerend genre was.
Geheel en alleen in elkaar gesleuteld door Heitinga, die pas daarna de muzikanten voor de podium presentatie bij elkaar verzamelde. En ook bij de opvolgende ep, San Diablo, bleef atlantis in de studio voornamelijk een soloproject. Een zwaardere en donkerdere uitwerking van het zelfde concept wordt hier de uitgestippelde lijn van het debuut doorgezet. Misschien met iets meer nadruk op de triphop, maar wel met een beknellendere sfeer dan op de eersteling. Een geluid van ontwikkeling. En ook live bleef de band zich ontwikkelen. Het werk van producer Heitinga kreeg op de bühne een rauwere en vrijere invulling in energie vooral voortgetrokken door Samir Boureghda – een ongeleid projectiel met een basgitaar om de nek – die op de planken een explosieve eenheid vormt met de muziek. Als collectief verovert de band zo geleidelijk aan Europa
Terwijl onderwijl Heitinga alweer verder werkt aan het volgende album: Mistress Of Ghosts, die uitkomt in 2011. De nadruk komt hier zwaarder op de gitaren te liggen, terwijl de elektronica enigszins naar achter worden geschoven. Daardoor leunt deze tweede full length meer naar Neurosis, Jesu en Isis, de postmetal kant van Atlantis. De karakteristieke triphop invloeden blijven echter, en zorgen ook hier voor die extra laag die Atlantis onderscheidt van de grote golf aan “epische nummers bouwers”. Nadeel is alleen is dat de productie wat aan de schone kant is, iets waar postrock en postmetal platen waar vaker aan lijden, waardoor de uiteindelijke klap die in de liveshows tot pure catharsis leidt niet even hard aankomt. Je gaat geheel mee in de trip, maar je gaat er helaas niet in op.
Hart tegen de ribbenkast
Dat Atlantis dit wel kan, bewees de band twee weken terug tijdens de Afterburner van Roadburn. Hoewel Heitinga tussen de nummers door een zenuwachtige indruk maakte, blies de band vol kracht van het podium. Inmiddels uitgegroeid tot een zestal, legden de heren deze maal het vagevuur niet aan de schenen, maar schroeide het het borst haar weg. Materiaal van de drie genoemde albums passeerde in een goed uur de revue in sterke en uitgebreide live versie. Van groots bombastisch tot klein, ingetogen en dreigend liet de band helemaal klaar te zijn voor een groot internationaal publiek, voor een voornamelijk internationaal publiek.
Maar vooral de nummers van de nieuwste ep, Le Petit Mort, imponeerden. Everest, waarin Heitinga techno, americana en de donkerste postmetal combineert met haast luchtige ambient, knalde met het hart tegen de achterzijde van de ribbenkast. Vooral wanneer de twee bassen op vol volume hun doom, vervormd en wel, over je heen werpen. Een diepe en energieke duisternis die op de ep zelf ook te horen is. Minder clean, meer schurend en in de uitvoering net iets meer inbreng van anderen, weet Heitinga op Le Petit Mort de kracht van de liveshows met zijn verzamelde set huurlingen wel te bereiken.
Naar zwavel riekende krochten
Opvallend is de dikkere laag noise die door Le Petit Mort heen klinkt, gruiziger en viezer. Le Petit Mort is daarmee nog dichter gevuld met gitaren dan Mistress Of Ghosts, terwijl ook de elektronica weer meer ruimte krijgt dan op de voorganger. Hiermee lijkt Atlantis een balans te hebben gevonden tussen de schreeuwende gitaren en de invloeden uit triphop en – als nieuwe toevoeging aan het alreeds brede geluid – dubstep. Zo lijkt in de verte Burial door te klinken. In de donkere bassen, maar vooral in de donkere sfeer. Een zware, donkere sfeer die aan het einde van Le Petit Mort, in Esther, nog eens extra luister wordt aangezet wanneer uit het niets demonisch gekrijs uit naar zwavel riekende krochten gromt. Een imposant einde van een band die nu duidelijk klaar is voor de wereld, en deze plaat dan ook ver buiten Nederland, op een Australisch label uitbrengt. Behoorlijk wat stappen verwijdert van de al indrukwekkende postrock formatie die ik in 2008 op een festival voor regionale bands in Tilburg zag.