Een beetje Romein at van zijn eigen land. Urenlang konden ze erover ouwehoeren, de ‘echte’ Romeinen, aanliggend aan hun dagelijkse banket in hun gerieflijke peristylium: de zachtronde wijn van dat akkertje net buiten de stad, de vijgen van de boomgaard verderop, olijfolie van eigen kweek, brood van in huis gemalen graan, en, bij gelegenheden, vlees uit eigen stal. Je kon beter niemand te eten uitnodigen dan je gasten gekochte waar voor te zetten. Kopen was voor paupers. Voor hoi polloi – sufferds die zich geen landgoed met slaven konden veroorloven en die in hun schamele bestaan moesten voorzien door – kijk alsof u een hap citroen neemt – te werken. Werken. Gad-ver-dam-me.
Werken, daar werd je maar vies van. Zweet, stof, spierpijn. Niets voor een vrijgeboren Romeins burger. Inkomen? Voor losers. De markt? Meh. Mensen die afhankelijk waren van de markt, waren toch gewoon een beetje zielig? Nee. Echte Romeinen verdienden niet. Echte Romeinen hadden, en ze hadden behoorlijk veel ook. Wijngaarden, akkers, olijfgaarden, boerderijen – graag een beetje verspreid over het rijk: een beetje in Italië, wat in Spanje, paar vierkante kilometer in Afrika erbij – en, uiteraard, een luxe villa op het platteland, en een stevig paleis in de stad. Men moest wel een beetje menswaardig kunnen wonen, immers.
De homo politicus
Dat, althans, is wat senatoren en hun vrindjes elkaar probeerden wijs maken, en met onverwacht veel succes: tot in de late twintigste eeuw was er een fikse stroming wetenschappers die geloofden dat de Romeinen de markt verafschuwden, en grote ideologische problemen hadden met het verdienen van geld. De Romein, dat was een homo politicus, immer strategisch en op anderen gericht. Dit in tegenstelling tot den Moderne Westersche Oppermens, de koele, rationele homo economicus.
Inmiddels denken we daar gelukkig wat genuanceerder over: zowel de homo politicus als de homo economicus hebben afgedaan, en we geloven niet langer dat onze westerse, kapitalistische samenleving de logische en enig mogelijke uitkomst van de geschiedenis is. Waar we vrij zeker van zijn is dat de Romeinen anders dachten over economie en maatschappij dan wij doen, maar tegelijkertijd is duidelijk dat Romeinen absoluut niet blind waren voor de economische kansen die de politieke en militaire stabiliteit in het Romeinse rijk bood. Ze waren, binnen zekere grenzen, bereid stevige risico’s te nemen.
De bomen groeien de hemel in
Natuurlijk, vergeleken met de moderne wereld, en zelfs vergeleken met de zestiende of zeventiende eeuw was het allemaal grotendeels peanuts, die Romeinse economie, maar dat is nogal wiedes. Als je onze maatstaven gebruikt, is alles dat voor 1750 één grote primitive bende: van bovenop de berg lijkt het dal één groene massa lage struiken. Daal af, en je ziet hoe hoog de bomen echt groeien. In de Romeinse wereld groeiden de bomen hoger dan ooit tevoren, en ze stonden er veel beter bij dan ze het millennium erna zouden doen.
Maar kwam dat door de markt? Is de Romeinse wereld een kapitalistisch succesverhaal? Waren de Romeinen op weg naar een industriële revolutie maar werden ze – helaas – ruw onderbroken door epidemieën, invasies en andere rampspoed? Het antwoord op al deze vragen is een duidelijk en ondubbelzinnig ‘nee’.
Rijker dan ooit tevoren
De Romeinen hadden een markt, en die markt functioneerde beter dan ooit tevoren. Handel over lange afstanden bereikte een schaal en een omvang die ongekend was. Via Alexandrië en de Egyptische woestijn ontwikkelden zich structurele handelscontacten met India waarin enorme sommen geld omgingen. Schepen in het middellandse zeegebied waren groter dan ze tot aan de uitvinding van de driemaster zouden zijn, en aan het aantal scheepswrakken te zien was zeetransport nog nooit zo frequent. Alledaagse producten werden van hot naar her versleept. Zo kwam het betere aardewerk dat bij de opgravingen in Nijmegen werd gevonden vaak uit La Graufesenque, bij Millau, in Zuid-Frankrijk.
Het punt is alleen dat al die handel, hoe omvangrijk ook, uiteindelijk staat of valt met de politieke geschiedenis van het rijk: al die wegen waardoor het goedkoop werd om goederen over land te vervoeren waren geen uitvinding van de markt, maar van de Romeinse overheid. Het verdwijnen van zeerovers uit de Middellandse zee? Zeer goed voor de handel, maar wel politiek beleid. De grootschalige mijnbouw in Spanje en Roemenië? De staat. Dacië werd nota bene door Trajanus veroverd omwille van het goud dat er in de grond zat. Overal dezelfde wetten, talen en munten? Ondenkbaar zonder de politieke macht die Rome in het hele rijk uitoefende en zonder de daarmee samenhangende verspreiding van mensen, waarden en normen.
Anders? Nee!
De vraag is alleen of de Romeinse wereld in dit alles nou zo ontzettend verschilt van de onze. Uiteindelijk is het moderne, Westerse kapitalisme natuurlijk ook geen zuiver product van de markt, maar van overheden, wetten, regelgeving, publieke investeringen, infrastructuur, en niet te vergeten van in de koloniale periode opgebouwde rijkdom en de toen tot stand gebrachte mondiale politieke en economische machtsverhoudingen. In de Romeinse wereld moet je – het totale plaatje overziend – misschien wel eerder spreken van imperialisme dan van kapitalisme.
Het was in ieder geval een systeem waarin de geopolitieke constellatie een stevige invloed uitoefende op de economie. Zo betaalde men zich in de Romeinse wereld compleet scheel aan allerlei tolheffingen en invoerrechten die de prijs van artikelen soms tot het veelvoudige op kon drijven. Dat is niet zo gek anders als het systeem van importheffingen en dumprechten dat zo’n zware stempel drukt op de huidige wereldeconomie.
Misschien is onze wereld stiekem dus wel een stuk imperialistischer, en een stuk minder kapitalistisch dan al die geldhongerige vrijemarktideologen ons willen doen geloven. Maar dat, uiteraard, geheel terzijde.
Miko Flohr geeft college over de Romeinse Economie aan de Universiteit van Oxford en schreef een hoofdstuk over de antieke economie in de recente Cultuurgeschiedenis van de Oudheid.