Hoeveel dierenleed kan een mens verdragen? Vandaag bereikte mij het droevige nieuws dat Fabiola tijdens het hondentransport van Oost-Spanje naar Zuid-Portugal uit haar kooi op de aanhangwagen is ontsnapt. Ik wil niet weten wat er met haar is gebeurd maar het beste is dat ze in een keer dood was, mijn lieve hond, en bij een snelheid van 120 kilometer is dat al snel het geval. In Spanje kun je, zoals iedereen weet, nog beter een illegale neger zijn of een stier in een arena dan een gewonde hond.
Eerder al ontvielen mij Jagua en Bibi, en nog flink wat naamloze pups en een hele rits katten, waaronder Gata 1, Gata 2 en Don Tito. En kom godverdomme nou niet aanzetten met gelul als: je bent een pathetische schmaltz, Van Amerongen, een tranentrekkende menselijke uitvoering van Martin Gaus en je bent nog doller op je trouwe viervoeters dan Hitler dat was op zijn herdershond Barbi. Overigens, dames, ben ik één van de weinige mannen die zowel van honden als van katten houden, dus grijp uw kans!
Fabiola dus. Het trieste is dat ik Fabiola het leven heb gered in het oerwoud aan de overkant van Asuncion. Ik vond haar meer dood dan levend en deelde een biefstuk van acht ons met haar in een ranzige uitspanning van de Chaco’i, de kleine Chaco maar dan op zijn Guarani’s. Ik vond het leuk dat Jagua, mijn grote trotse hond die menig ongewenst Indiaan aan stukken reet, een speelmakkertje had, al was het niet meteen de bedoeling dat ze al na een paar maanden gingen neuken. Enfin, er volgde twee nesten puppies en nog een derde, terwijl ze toen inmiddels gesteriliseerd was, althans dat zei de homoseksuele dierenarts van Syrische komaf, Raul Tuma. Ik had dus, koene edelman die ik ben, het leven gered van de kleine Fabiola, en zoals menigeen mij terecht zei: jij hebt je plek in de hemel wel verdiend, Don Arturito. Eind december ben ik dus met mijn ex Paula, het alter ego van Carmen – of vice versa, ik weet het vaak ook niet meer hoor – van Paraguay naar Spanje gereisd met de vijf honden Fabia, Raya, Tita, Jamba en Bibi. Een ware hellegang met slopende douaneperikelen op de luchthaven van Santa Cruz in Bolivia, al is het mij gelukt de acht kilo aan balletjes cocaïne die de honden hadden doorgeslikt, naar Madrid door te sluizen. Vandaar dat ik de villa van Dré Hazes in Vinkeveen heb kunnen kopen.
In Spanje ontsnapte vervolgens de kleine Bibi, de kuttenlikker die werd vastgebonden aan de poort van onze bunker in Asuncion door een onverlaat en die een gezwel aan haar doos had ter grootte van een mango. Na de chemotherapie was ze helemaal opgekikkerd maar eenmaal in Spanje ontsnapte het ondankbare beessie en sindsdien hebben we nooit meer iets van haar gehoord. Dood dus, want kuttenlikkers staan er om bekend dat ze weinig overlevingskansen hebben in het woeste Oost-Spanje. In het beste geval is Bibi uit haar lijden verlost door een dronken Francofiele jager, als hij tenminste zijn hagel niet door een roze flamingo of ooievaar heeft gejaagd. Al mijn honden gaan maar dood, dit moeten we niet willen met zijn allen.
Ik sluit af met het meest trieste gedeelte uit mijn roman Mambo Jambo, omtrent de vreselijke dood van mijn liefste papahond Jagua, dat hij tot aan het einde der tijden Duitsers en Indianen moge verscheuren in het nirwana of Walhalla of hoe al die troep ook moge heten, of desnoods in De Gaarde, de mohammedanenhemel. Ik pak een doos Kleenex.
Jagua
Mijn trouwe vriend is dood. De afgelopen nacht sliep Jagua nog naast mij, zachtjes kermend, met zijn kop op mijn borst. Hulpeloos keek hij mij aan, alsof hij afscheid van me nam. De andere honden kwamen een voor een aan hem snuffelen. De afgelopen weken waren een lijdensweg, al zijn haar was uitgevallen, hij zat onder de korsten en was broodmager. We waren naar vier verschillende dierenartsen geweest, twee zeiden dat hij doodziek was en dat we hem moesten laten inslapen. De andere twee schreven hem loodzware en peperdure medicijnen voor die eigenlijk voor mensen bestemd waren met ernstige nierziektes. Het middel bleek erger te zijn dan de kwaal. Vanmorgen begon hij te trillen, hij kotste bloed, keek mij wanhopig aan, zijn gejank ging door merg en been. Carmen rende naar buiten om een taxi aan te houden, geen enkele chauffeur wilde Jagua meenemen. Pas toen ik met een biljet van honderdduizend guaraní zwaaide, vonden we een bereidwillige chauffeur. Die scheurde naar Raul Tuma, El Turco. Samen met de chauffeur droegen we hem de praktijk binnen en legden hem op een operatietafel. Tuma luisterde naar zijn hart en zei dat Jagua aan het sterven was. Carmen schreeuwde het uit, ik aaide Jagua wanhopig over zijn enorme kop. Zijn ogen draaiden weg, hij kotste mij onder en piste de tafel onder. Na een paar stuiptrekkingen was hij dood. Verbijsterd liep ik naar Carmen, omhelsde haar en begon te grienen als een kind. We namen afscheid van Jagua, Tuma zei dat hij voor het lijk zou zorgen. We bleven nog vijf minuten naar Jagua staren, ik prevelde wat, wist niet meer wat ik moest zeggen. ‘Dag lieve Jagua, dag ouwe reus, heb het fijn in de hondenhemel,’ fluisterde Carmen.
Carmen ligt nu op bed en staart wezenloos naar het plafond, omringd door Fabia, Raya,Tita en Bibi. De honden zijn stil. Ik ijsbeer door de tuin, verwacht elk moment Jagua die blaffend tegen me op springt. Buurman Eduardo vroeg vanochtend met een vals lachje wat er aan de hand was, hij had gezien hoe we Jagua de taxi in sleepten. Ik negeerde de nazi en stikte bijna van woede omdat zijn hond Jagua heeft overleefd. Ik ga aan de rand van ons bed zitten en vraag of Carmen thee wil. Ze schudt het hoofd. Dan barst ze in huilen uit: ‘Arturo, ik vond het zo vreselijk om hem te zien lijden, afschuwelijk, die trotse hond, het is mijn schuld, we hadden eerder naar de dokter moeten gaan. Wat hebben ze met zijn lichaam gedaan? Het is voorbij, ik wil er niet meer aan denken.’ Ik verbijt me. Gisteravond hing ik zijn halsband aan de muur in de hal, Carmen rukte het ding er onmiddellijk van af en smeet het in de keukenkast. Ik ben bang, bang dat het bestaansrecht van onze relatie is weggevaagd door de dood van Jagua. Jagua hield ons bij elkaar.