Vorige week hield de Israëlisch-Amerikaanse psycholoog (en Nobelprijswinnaar in de Economie) voor The National Academy of Sciences in New York een lezing met de titel: Thinking that we know. Weten we wel echt wat we weten? In de lezing haalde Kahneman een onderzoek aan waaruit bleek dat Amerikanen die tegen gelijke rechten voor homo’s zijn vaak ook niet geloven in global warming. Wat is het verband tussen die twee?
In de lezing legt Kahneman uit hoe deze op het eerste gezicht niet-samenhangende opvattingen toch bij elkaar horen. ‘We believe people that we like and trust’, stelt Kahneman. Voor de meeste mensen worden opvattingen niet bepaald door een grondige wetenschappelijke analyse, maar door te vertrouwen op gezaghebbende mensen om ons heen. Voorgangers in de kerk, opinieleiders en politici. In Amerika hebben tegenstanders van gelijke rechten voor homo’s ook vragen bij global warming. In sommige opzichten is dat misschien ook niet vreemd: alleen wie een natuurlijke aanleg heeft voor orthodox geloof lukt het om het bewijs voor global warming te ontkennen.
Wij en zij
Bill Clinton zei ooit: ‘I like that about Republicans; the evidence does not faze them, they are not bothered at all by the facts.’ Vanzelfsprekend maken niet alleen rechtse of conservatieve mensen zich daar schuldig aan. Kritiek op het idee van door de staat georganiseerde hulp is in vrijwel alle progressieve kringen taboe, ook als het aantoonbaar niet helpt. De plicht om samen solidair te zijn is belangrijker dan het wijzen op dingen die niet werken; uiteindelijk is het geloof in de juistheid van de gedeelde moraal, die immers bepaald wie ‘wij’ en ‘zij’ zijn, belangrijker.
Wij en zij: politiek langs lijnen van identiteit. De Amerikaanse politici die niet geloven in global warming en gelijke rechten zijn vaak ook het soort politici dat andersdenkenden er graag van beschuldigd anti-Amerikaans te zijn. Op de een of andere manier is bezorgdheid om het milieu iets dat niet past bij het ‘echte’ Amerika, of althans niet volgens het idee van zulke politici. In het heartland van de States word je geacht jezelf en je kroost met een smerig dikke auto te verplaatsen, anders hoor je er niet bij. Wie dan gaat zeiken over het milieu is, dat kan niet anders, iemand die Amerika en de Amerikanen haat.
De twee Nederlanden
De Nederlandse equivalent daarvan bestaat ook: linkse Grachtengordel-elite. Dat zijn geen echte Nederlanders, maar verraders, collaborateurs met de islam, samenzweerders tegen het Nederlanderschap. Tijdens de Algemene Beschouwingen in 2008 had Wilders het letterlijk over de twee Nederlanden: ‘Nederland is allang niet meer het Nederland waarin we zijn opgegroeid. Er is ook niet meer EEN Nederland. Er zijn twee Nederlanden. Het Rijk van Balkenende is een Koninkrijk van Twee Nederlanden.’
In een interview met Glenn Beck, ook in 2008, zei hij: ‘De politieke elite in Europa gedraagt zich als Chamberlain en behaagt de mensen die in werkelijkheid niet behaagd willen worden, die niet willen assimileren, die alles willen doodmaken waar we voor staan.”
Er is maar één ware ayatollah
In de 19e eeuw ontstond de natiestaat als groots en meeslepend project van wij tegen zij. Destijds zagen veel mensen het nationalisme als vervangende godsdienst voor het in diskrediet geraakte christendom, dat was beschadigd door de innige omhelzing met het ancien regime. Inmiddels is er van die religie ook weinig meer over en zijn we aanbeland bij het moment dat we binnen onze eigen grenzen aanwijzen wie de vijand is. Je zou het vooruitgang kunnen noemen, maar het is eigenlijk de laatste stuiptrekking van een uitstervend geloof. Alle religies die bedreigd worden en verdwijnen gaan immers eerst door een fase van radicalisering. De vrolijke gedachte daarbij is overigens wel dat orthodox en extreem geloof per definitie de neiging heeft om de groep ware gelovigen steeds kleiner te maken: in de wedloop om de zuivere leerstellingen kan er immers maar één de ware ayatollah zijn.
Inmiddels is het weer populair om hardop te zeggen hoe belangrijk het nationalisme wel niet is, alsof dát een morsdode religie weer tot leven kan wekken. Lang zal die trend niet duren, al is het alternatief amper beter: niets irritanter dan mensen die – zichtbaar tevreden met zichzelf – verklaren dat ze inderdaad tot de linkse grachtengordel-elite behoren, omdat ze nu eenmaal beter zijn dan de mensen in Venlo. Door de vraag wie zich wel en niet Nederlander mag noemen te radicaliseren heeft Wilders zelf het idee van het Nederlanderschap als samenbindende factor gesloopt. De leden van de linkse grachtengordel-elite zullen hem dankbaar zijn: zij hoeven zich binnenkort niet meer verwant te voelen aan de tokkies.
De fetisj die Wilders van het Nederlanderschap gemaakt heeft en het dedain van de weldenkenden voor Wilders’ kiezers zijn twee kanten van dezelfde medaille: Nederland bestaat niet meer.