De cycloseksueel beleeft iedere Tour meerdere hoogtepunten. Denkt u echter niet dat hij kickt op rondemissen of opwaaiende zomerjurken in het publiek – zelfs het zwoele zusje van Basso laat hem koud.
De cycloseksueel raakt uitsluitend opgewonden van hetgeen er ritmisch heen en weer slingert tussen rennersbenen: de fiets. Ziet hij nieuwe technieken, exotische materialen, slimme kabeloplossingen? Dan wordt hij overmand door een hete begeerte – hij wil het moois aanraken, bezitten, koesteren. Daartoe schakelt hij op naar het meest creatieve deel van zijn fetisj: het verzinnen van een vers excuus om zijn vrouw te overtuigen van de noodzaak van weer nieuwe accessoires voor de carbon-aluminium liefdesbaby in zijn schuurtje.
Misschien bent u een rationeel mens en meent u dat iemand die zó goed is dat ‘ie een fiets van tien mille werkelijk nodig heeft, deze wel gesponsord krijgt. Heel verstandig, u heeft volkomen gelijk. Gaat u vooral door met verantwoordelijk leven en sla dit stukje over. Maar weet u al jaren wat u diep van binnen voor fietsen voelt, en hikt u aan tegen de eerste stap? Leest u dan verder voor de basistechnieken van de cycloseksualiteit.
Fietsen doe je met frame en vork
De basis van een goed gevoel op de fiets is de combinatie van frame en vork. Het stalen ros verdween eind jaren ’90 uit het peloton, om plaats te maken voor aluminium, scandium, titanium en carbon. Tegenwoordig wordt alleen bij hoge uitzondering afgestapt van dat laatste materiaal: vrijwel iedere renner vertrouwt zijn leven toe aan een koolstofvezel vormpje van zo’n 900 gram. Dat is de helft van het gewicht van een stalen frame, en bovendien is carbon veel stijver. Daardoor kan de renner zijn de spierkracht met minder energieverlies op het asfalt kwakken en gaat hij dus harder. Een secondespel uiteraard, maar weet u nog de Tour van 1989, die Laurent Fignon met 8 tellen verloor van Greg Lemond?
Vliegwielen
Vanwege bovengenoemde redenen zijn wielen ook grotendeels opgetrokken uit carbon, een topset weegt nog geen kilo. U zult zien dat de renners verschillende modellen gebruiken voor tijdritten, vlakke etappes en geaccidenteerd terrein. In de rit tegen de klok is aerodynamica allesbepalend en steekt men een dicht wiel, dat als een pizzames door de lucht snijdt. Op plat parcours is luchtweerstand ook belangrijk, maar in een peloton moet je bovendien wendbaar zijn en voortdurend afremmen en optrekken. Een ‘zwaar’ vliegwiel dat alleen rechtdoor wil is dan niet ideaal, beter kies je voor een velg met 5 cm. hoog vleugelprofiel. Bergop gaat het om grammen, of eigenlijk het gebrek daaraan. Hoewel een wedstrijdfiets niet lichter mag zijn dan 6,8 kilo, loont het om in ieder geval de wielen op dieet te zetten. De eerste wet van Newton leert immers dat bij acceleratie eenzelfde gewicht meer traagheid geeft op draaiende massa dan op statische delen. De wielertoerist die met deze wetenschap de combinatie dikke buik – mager wiel motiveert, wordt echter gewaarschuwd. Het effect is pas ver achter de komma meetbaar.
Van flip-flop tot druk op de knop
De eerste decennia van de Tour trokken de renners ten strijde met flip-flops: achterwielen met aan de ene kant een groot en de andere kant een klein tandwiel. Men reed omhoog op het grote kransje, stak op de top het wiel andersom in, en raasde op het kleine tandje naar beneden. Toen in 1937 de door Tullio Campagnolo uitgevonden derailleur werd toegestaan, kon men met een hendeltje op de zitbuis kiezen uit vier versnellingen. Al snel ging men rijden met twee voorbladen, wat de beschikbare vitesses verdubbelde. Met de jaren groeide het aantal tandwielen en verschoof de aansturing daarvan steeds verder naar voren. Tegenwoordig kunt u voor een schappelijk bedrag beschikken over drie bladen voor en tien kransjes achter, te bedienen vanaf het stuur. De profs rijden met een dubbel crankstel (‘alleen een mietje rijdt een drietje’) en elf opties op de naaf. De schakelgroepen van het Italiaanse Campagnolo en haar Japanse concurrent Shimano worden elektrisch aangestuurd, terwijl het Amerikaanse Sram nog immer met kabeltjes door de bocht gaat. Sprinten doe je op de 52 x 11 (per trapbeweging 4,7 wielomwentelingen van 210 cm. = 9.92 meter), wanneer het verticaal gaat vertrouw je op de 39 x 25 (3,27 meter per trapbeweging).
Hoe nu verder?
Met deze basistechnieken staat u nog maar aan het begin. Zonder klikpedaaltjes kunt u uw ros niet met goed fatsoen bestijgen. Met een vaste voet kunt u behalve trappen ook trekken, handig om de quadriceps even te ontlasten of voor een splijtende demarrage bergop. De zadelmode dicteert tegenwoordig een middengleuf om de edele delen te ontlasten. Dat generaties wielerworstjes prima overleefden op traditionele dekjes doet in deze echter marketinginvloeden vermoeden, net als de prijs: 200 euro is normaal. Dat bedrag kunt u ook investeren in een vederlichte bidonhouder – het allermooiste model mag u voor deze fooi natuurlijk nog niet verwachten. De echte enthousiast gaat daarnaast met boor en vijl ander ‘overtollig’ gewicht te lijf. De lak van het frame halen geeft bijvoorbeeld al snel 20 gram winst, met als bonus een fraaie naked look. Was u daar nog? Dan bent u ‘het’. U weet wel. Cyclosensueel.
Maarten van Gijn is het bewijs dat er in de kunstwereld heus wel echte mannen rondlopen. Professioneel gepreoccupeerd met de schilderijen en antiquiteiten die bij veilinghuis Christie’s onder de hamer komen, verruilt hij buiten kantooruren zijn zachte bureaustoel graag voor een hard zadel. Op de racefiets deed hij ooit slechts een kwartier langer over de Stelvio dan schaatsbelg Bart Veldkamp, op de mountainbike blinkt hij uit in vluchtelementen en het nemen van orale bodemmonsters. Favoriet wielerlied: ‘Zo’n lekkere strakke blonde meid op ’n racefiets’ van Gerard Cox.