Een kleine steekproef gisteren onder mijn vrienden wees uit dat het merendeel hoopte dat Italië de EK-finale zou winnen. Niet per se omdat ze goed, aanvallend hadden gevoetbald de afgelopen weken, of omdat Pirlo werd herontdekt en Prandelli zo’n sympathieke coach is. Nee, het moest maar eens afgelopen zijn met Spanje. Winnen is leuk, maar, zo luidde het oordeel, dat moet niet te vaak gebeuren. Te lang de beste zijn, het roept onvermijdelijk irritaties op.
Omgekeerd Stockholmsyndroom
Het is een soort omgekeerd Stockholmsyndroom, waarin Spanje al iets te lang op zowel club- als landniveau liefdevol de hele voetbalwereld gijzelt. Hoe langer ik de hegemonie nu zie voortduren hoe groter ik de irritaties bij sommige mensen zie worden. Dat gebrei op het middenveld, dat voortdurende balbezit, die eindeloze combinaties waar geen tegenstander tussen kan komen. Gaap. Te veel perfectie stompt af.
En zo zijn er twee kampen ontstaan. Zij die Spanje blijven verdedigen, uit naam van het esthetische en omwille (zo hoor je dan altijd) van ‘het Voetbal’ en zij die roepen dat alles voorspelbaar wordt, Spanje saai speelt en die dus elke tegenstander van Spanje steunen omwille van ‘het Toernooi’. Hoe langer het toernooi duurde, hoe meer ik opschoof richting het tweede kamp en na de wedstrijden tegen Frankrijk en Portugal riep ook ik dat het Spaanse voetbal – hoewel degelijk – vervelend werd. De finale maakte echter alles goed.
Toch weer de beste
Schoonheid, je moet het herkennen als je het tegenkomt. Spanje speelde niet eens zijn beste wedstrijd ooit tegen Italië, maar die vijftal schitterende steekpasses, de rust die Casillas uitstraalt, het gemak waarmee Del Bosque kan wisselen en zijn team daarmee niet verzwakt, lieten zien hoeveel treetjes hoger Spanje momenteel op de mondiale voetballadder staat. De irritatie is dan ook op weinig gebaseerd.
Het is een herkenbare reflex, daar niet van. Lance Armstrong werd door een gedeelte van het wielerpubliek welhaast verguisd toen hij zijn zevende Tourzege binnenfietste en er zijn tennisfans die zweren bij de vrouwentoernooien, omdat daar geen heilige drie-eenheid (Djokovic, Nadal, Federer) bestaat die alle Grand Slams wint. De Schotse voetbalcompetitie volgt niemand, niet alleen omdat het niveau abominabel is, maar ook omdat tot voor kort je toch vooraf wel kon invullen dat Glasgow Rangers (helaas failliet…) en Celtic de prijzen zouden verdelen. Hegemonie maakt saai en sport mag alles zijn, behalve saai.
History in the making
Het is natuurlijk ook een gevoel van onmacht. Het fijne aan sport, en aan sport kijken, is dat de verhoudingen er vloeibaar zijn. Je wint wat, je verliest wat en iedereen met een portie talent kan met een combinatie van een x aantal trainingsuren aanspraak maken op een overwinning. De écht groten steken daar dan weer bovenuit, maar meestal niet heel lang. Topsport is slopend, fysiek maar ook mentaal en elke keer weer dat beetje extra vragen van jezelf, het is velen teveel gevraagd.
Spanje niet, dat maar niet bevredigd lijkt te raken en met zijn voetbal ons een blik gunt in hoeveel beter alles nog kan bij de tegenstand. Ik ben na de finale maar gestopt met het zoeken naar redenen om een hekel aan ze te krijgen. Zolang zij in dé belangrijke wedstrijden (en dan vergeef je ze een saaie poulewedstrijd of kwartfinale) een prestatie zoals die van gisteren op de mat kunnen leggen dan blijven ze wat mij betreft superieur. Het klinkt misschien raar voor een land waarin de kop die boven het maaiveld uitsteekt er onverbiddelijk af wordt geslagen, maar ik hoop dat we ook in Nederland Spanje blijven waarderen. Want over twintig jaar is dit het elftal waar we naar gaan refereren en weemoed naar krijgen. Niet, hoe sympathiek ook, het Italië van Prandelli.