De vluchten naar Bangkok zaten vol, zei de mevrouw van de incheckbalie. Morgen ook. En overmorgen ook. ’Sorry,’ zei ze grijnzend. Een alternatief? Ja. Naar Tan Son Nhat International Airport van Saigon, Vietnam. In de businessclass nog wel, met het hele gezin. Dan een kort vluchtje naar Bangkok. Dan kwamen we er ook. Vandaag nog wel. Dan maar met champagne en languit liggend naar Saigon. De vlucht was nagenoeg leeg. Naast me zat wel iemand. Een Vietnamees. ‘You, Amelica?’ Nee, schudde ik. ‘Ahhhh! You good, you good, you see oul museum,’ lachte hij. De man had een merkwaardig gebit. Zijn tot aan het voorhoofd opgetrokken tandvlees liet de smalle wortels bloot zodat het leek alsof zijn bruine knagers aan satéprikker in zijn mond bungelden.
‘Our warmuseum,’ zei hij weer. Hij trommelde met zijn vuist op zijn borst. Met de woorden kwam een lucht mee die me deed afvragen of het wel tanden waren die aan die satéstokjes hingen of heel oude stukjes kip. De Vietnamees bracht zijn hoofd nog wat dichter bij het mijne. ‘People go in laughing and leave crying.’
Hij sloeg schaterlachend terug op zijn ligstoel. Ik werd op slag nieuwsgierig naar de oorlog door de ogen van de Vietnamezen. Een nachtje daar met sightseeing bij het Vietcongwarmuseum, een prima begin van de kindervakantie ook. Iets anders dan het eeuwige olifantenrijden en waterparkdagen.
Ik dacht aan mijn vroegere vakantiebaan als reisleider. Met Amerikaanse toeristen naar Dachau. Na de rondleiding storten ze zich steevast massaal op de McDonalds naast het concentratiekamp. Er zou vast geen McDonalds naast het Vietcongwarmuseum van Saigon staan.
Anyway, om met Paul Blanca te spreken, de daling zette in. De rijstvelden en jungle van de Dearhunter en Apocalyps Now waren vervangen door flinke verstedelijking. Planologen waren er niet mee gemoeid maar ach, vooruitgang, oh vooruitgang! Ook voor de Vietnamzen. ‘We belly modeln now,’ knikte de Vietnamees naast me, die gedachten kon lezen. ‘Belly belly modeln.’
Tan Son Nhat International Airport was dan weer niet niet heel modern maar toch een belevenis. Geen colamachines, nauwelijks zitplaatsen maar wel voor een leger aan rolstoelen. No English speaking piepels ook. En, helaas, ook geen plekken in het vliegtuig naar Bangkok. Gedwongen naar het Vietcongmuseum of war dus. Nee. Want daarvoor had je een Vietnamees visum nodig. En gezien de last minutetrip naar Saigon was dat er natuurlijk niet. Gdglndegdvrdmm. Maar voor honderden dollars per persoon was het visum toch mogelijk, fluisterde een mevrouw van de informatiebalie. Voor vijf dollar was het gelukkig ook mogelijk om haar computer achter de balie te gebruiken en zelf via cheaptickets nieuwe plekken te kopen op een vlucht naar Bangkok. Twee uur laten verlieten we per rolstoel de aankomsthal en kwamen we aan in het taxfreegebied van Tan Son Nhat International Airport. Daar bleek dat Amelica in de ogen van de Vietnamezen best een opwaardering had doorgemaakt. Burgerking, KFC, Starfucks, alles was er. Wie weet stond er toch een macDonalds naast het warmuseum, dacht ik toen we de lucht in gingen.
Eenmaal in Bangkok bracht de taxi ons naar het fantastische Great Residence hotel en was al het leed weer geleden. Hoewel…even dacht ik vanuit mijn ooghoeken de dode dichter Louis Nanet met een kleine Thaise in de kamer naast ons te zien schichten. Maar dat was de vermoeidheid. Op de kamer genoten we van het schitterende uitzicht op de verlichte Thaise daken en de overweldigende natuur daaronder.
Toen was het tijd voor een biertje in de bar waar dertig Thaise vrouwen zaten en drie Europese mannen. Aan de bar werd veel gekeken maar was niemand erg spraakzaam maar in het toilet begon één van de dames een gemoedelijk praatje. ‘You fuck for free?’
Natuurlijk niet, zei ik. En toen was het tijd voor een welverdiende nachtrust.