Weten & Tech

Ostia (4): Het echte werk

18-07-2012 13:56

De eerste horde van ieder veldwerkproject is om zonder al te veel gedoe de opgraving op te komen. Het komt, zo is mijn ervaring, uiteindelijk altijd wel goed, maar blijft toch ieder jaar weer een beetje spannend. Zeker dit jaar. Vandaag moest het gebeuren, maar er was grote onduidelijkheid over de vergunning die ik nodig had van de Soprintendenza Archeologica di Roma. Ik had gemaild, gebeld, gefaxt en zelfs de slakkenpost ingeschakeld, en ik kreeg maar geen respons. De dame die het regelde was, zo bleek na drie keer doorgeschakeld, op vakantie. En nee, er was niemand anders, en wanneer ze terugkwam mocht Joost weten. Je kan dan weinig anders doen dan hopen en wachten tot het tij keert.

Nu ken ik Ostia wat langer dan vandaag, en ik kon me niet voorstellen dat het uiteindelijk niet goed zou komen, maar dat het uiteindelijk zo makkelijk zou zijn, had ik niet durven dromen. Stiekem ga je er toch vanuit dat het je de halve ochtend kost, en iets met praten als brugman. Maar: ik loop naar de ingang, zeg dat ik archeoloog ben, vraag naar de dame in kwestie, en het hek gaat open. Ik wandelde naar de direzione. De dame in kwestie stond wel even buiten te roken, en daar wacht je dan even op, maar de peuk was nog niet uit of: ‘Ah, dat ben jij. Ja, je vergunning ligt klaar.’ Nog geen vijf minuten duurde het. Kopietje draaien. Poging tot nieten. Leeg. Zoektocht naar nietjes in een Italiaanse totaalchaos. Nieten. Vloeken. Loshalen. Opnieuw nieten (nu wel goed). Handtekening, en ik kon gaan.

Met de papieren op zak gingen we eerst maar eens kijken hoe de opgraving er tegenwoordig bij ligt. Dat is nogal veranderlijk, en het is drie jaar geleden dat ik voor het laatst in Ostia was. Ik moet eigenlijk overal zijn, en, idealiter, alles kunnen fotograferen. De conclusie die ik vrij snel kon trekken was dat dat een tamelijk uitdagende exercitie wordt. Buiten het deel waar de toeristen komen staat het gras op de weg soms bijna een meter hoog (zie foto) en woekert de klimop dat het een lieve lust is. Verdomd lastig, als je wil zien hoe twee muren precies aan elkaar vast zitten, en of ze al dan niet tegelijkertijd zijn neergezet. Erg veel publicabele foto’s ga je zo ook niet maken. Ergens op de site loopt één mannetje met een onkruidverwijderaar zich over de kop te werken, maar het is vechten tegen de bierkaai.

Het is een beetje onpraktisch, want juist in de periferie van Ostia, waar weinig toeristen komen, wordt het voor mij pas echt interessant. Wie aan Ostia denkt, denkt aan insulae – grote appartementencomplexen met tot wel zes verdiepingen en een flinke hoeveelheid winkels op de begane grond. De vraag die voor mij belangrijk is, is in hoeverre die insulae nou echt wel zo dominant zijn. Het veronderstelde antwoord is: nee.

Maar daarvoor moet ik dus goed kijken wat er in de periferie gebeurt. En in de periferie tiert het welig. Erg welig, kan ik u vertellen. Ik ben dan ook erg blij met mijn kisten en mijn lange broek. En met het droge weer, zodat ik niet opeens vergat wordt op een slang of wat dies meer zij – van een overdaad aan flora komt immers fauna, en Ostia is in grote delen van het jaar erg vochtig. Het stikt er van de adders. Ooit was ik in de herfst aan het werk en viel er een zowat bovenop me. Zat op de balk onder het dakje te dutten, en schrok wakker van de naderende archeoloog recht onder hem. Ik meen dat ik een luide kreet slaakte, maar ik kan mij vergissen. Kleine schorpioentjes kwam ik overigens ook tegen in Ostia. Die zitten verstopt in het zand, en onder stenen. Je gaat er niet dood van, zeggen ze, maar ik heb toch maar besloten de proef niet op de som te gaan nemen: nooit iets met blote handen aanraken waarvan je niet weet wat erin zit, en altijd even kijken voor je ergens gaat zitten. Enfin. Stelt u zich mij de komende dagen dus voor te midden van metershoge distels, vechtend met klimopranken en braamstruiken. Want ik mot en zal het weten.

Miko Flohr is zo gek om zich twee weken op te sluiten in Ostia, om daar bij een temperatuur van vijfendertig graden en geen zuchtje wind naar Romeins beton te turen teneinde iets te weten te komen over hoe Romeinen winkels bouwden.