Op de kamer bleek het bed keihard. Maar omdat de verder smetteloze kamer maar 15 euro per nacht kostte, kon ik daar niet over gaan zeiken. En het verbluffende uitzicht maakte natuurlijk veel goed. Zoveel bananenbomen als er hier op een vuilnisbelt groeiden was tenslotte fenomenaal. Bovendien waren we na alle avonturen in de bar en op Tan Son Nhat Airport zo moe, dat een hard matras wel het laatste was dat ons uit de slaap hield. Wat anders was het enorme lawaai in de kamer naast ons begon: bonken, schuren, piepen, schreeuwen, gillen en grommen. Mijn vijfjarige werd er wakker van.
‘Wat is dat mama?’
‘Die mensen hebben jeuk,’ legde ik uit. ‘Mosquito’s?’
‘Ja, muggen.’
Dode Louis
Ik dacht aan de kloon van de dode Louis Nanet die ik bij aankomst in de kamer naast me zag sneaken. Hoe zou het met hem zijn in zijn kistje, dacht ik voordat ik me bedacht dat ik daar beter niet aan kon denken. Maar zoals het dan gaat, namen mijn gedachten de vrije loop. Zou zijn lillend karkas zwart uitgeslagen in een grote plas lijkvocht liggen? Of was het vlees al door de maden weggevreten. Dat laatste leek me sterk. Het was best een hoop voer voor zo’n paar maden en de zomer in Nederland was daarbij tot nu toe nog niet boven koelceltemperatuur uitgekomen.
Toen de jeuk bij de buren niet weg te krabben bleek, pakte ik mijn dochters roze Benettonkoffer en ramde ermee op de muur. ‘Stil nou godverdomme.’
En toen was het stil en vielen we in slaap. ‘s Morgens was het weer vroeg dag. Het hele Great Residence schudde en gilde van de jeuk. Bij het ontbijt ontwaarde ik mijn vriendin van de vorige avond. Ze stak haar duim naar me op, net als haar vier collega’s. Ik knikte vriendelijk terug. Het geeft toch altijd wat extra’s, contact met de lokalen op vakantie. Na de witte boterhammen met jam die bij de kamerprijs zaten inbegrepen, lieten we de ladyboy die de bellboy was onze koffers in de bus hijsen. Omdat een ladyboy natuurlijk -zeg maar- half van het zwakke geslacht is, had hij best moeite met het stapelen van de zware vracht. Toen hij de deuren snel achter de wankele stapel bagage wilde sluiten, viel er een grote hutkoffer met een klap naar beneden. ‘Kijk je wél een beetje uit, pik,’ klonk het. Een verdomd bekende stem, ja. Op de achterste bank ontdekte ik onder een blonde toupet en een petklep de in elkaar gedoken maar toch springlevende verschijning van Louis Nanet.
Ladybellboy
We keken elkaar zwijgend aan en knikten. Toen nam ik met mijn gevolg plek op de voorste banken van de bus en zetten we koers naar Suvarnabhumi International Airport van Bangkok. Na vijf minuten stonden we voor de aankomst hal. De ladybellboy, die ook de buschauffeur was, deed de achterdeuren van de bus open en alle bagage vond uit zichzelf en met veel gekletter een weg naar buiten. ‘Self-onloading cargooo,’ kweelde de man-vrouw vrolijk. De meeste passagiers keken minder vrolijk toen ze hun koffer uit de hoop self-onloading cargo visten. Nanet kwam als laatste uit de bus. Hij keek niet blij. Een Oosterse vrouw, in wie ik de schoonzus van Mai Spijkers herkende, pakte zijn arm. ‘You fuck for free?’ vroeger haar lippen geluidloos aan mij. Ik schudde mijn hoofd. Ze lachte en stak haar duim op. ‘Waar gaat de reis naartoe,’ vroeg ik toen maar. ‘Pattaya,’ zuchtte de dode dichter. ‘Ssst,’ deed hij toen met zijn wijsvinger op zijn mond. ‘Natuurlijk’ zei ik. Zwijgend gingen we uit elkaar.
‘Wie was dat?’, vroeg mijn man nieuwsgierig toen we even later achter de Tom Yam Koong zaten. ‘Iemand die een paar lullige dichtbundels heeft verkocht maar hier opeens in paleizen woont,’ zei ik. ‘In samenwerking met Mai, natuurlijk, die zit ook veel in deze contreien.’
Mijn man knikte begrijpend. ‘En nu is ‘ie dood, snap je.’
Mijn man knikte weer. Zwijgend aten we onze soep.
Zo meteen boarden voor TG 136 naar Phuket. Een soort Pattaya maar dan zonder Louis Nanet.