Mogelijk is het boek dat een recensent privé leest van invloed op de teneur van diens boekbespreking. Bij mij lagSlow Man van Coetzee op het nachtkastje. Een roman van het hoogste niveau, mede omdat je tijdens het lezen, via de gedachtegangen van auteur, even als het ware meereist. Wat mij de illusie geeft de schrijver een beetje te kennen. We hebben het trouwens over een auteur die in zijn gewone leven zelf een gesloten boek is.
Maar het zou oneerlijk zijn een debutant te vergelijken met een Nobelprijswinnaar van de Literatuur. Alhoewel al lezend in het debuutKelderwesp zich wel de vraag opdrong waarin ‘echte’ literatuur nu verschilt van een onderhoudend verhaal.
Kijken we naar het boekKelderwesp, dan heeft Lein van der Wulp zijn vertelling zichtbaar met veel liefde opgeschreven. Een auteur die, na een lijdensweg langs uitgeverijen en nadat het manuscript twintig jaar in een lade blijft liggen, toch niet opgeeft, verdient alle respect.
In dit verhaal wordt, via een hoofdlijn en twee secundaire vertellijnen, de geschiedenis van de hoofdpersoon verteld die begin jaren zeventig van de vorige eeuw nog gekweld wordt door zijn verzetsverleden tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Wanneer dertig jaar later zijn verzetsmakker en de zoon van een voormalig NSBer vermoord worden gevonden in een Keuls appartement, reist de hoofdpersoon naar Duitsland op zoek naar het hoe en waarom en stuit hierbij op een omkoopschandaal rond de aanschaf van straaljagers. Een vertelling die ons via langere en kortere flashbacks alsnog in de oorlogsjaren, dan wel vlak daarna doen belanden.
In de tekst staan mooie zinnen.
‘…en steeds het ene verhaal te vertellen om het andere op afstand te houden.’ (pag. 42)
‘Maar uit de mond van Stien had het een nieuwe lading gekregen,…’ (pag. 72)
‘Zij had er aan de goede kant eerst zwaar voor moeten boeten voor zij het goede aan de verkeerde kant terugvond.’ (pag. 218)
‘In de loop der jaren was deze vrouw erin geslaagd als gevolg van haar onverzadigbare eetlust alle vormen van haar vrouwelijke figuur weg te consumeren.’ (pag. 223)
Op integere wijze verwoordt Van der Wulp zijn kennis over een kampverleden en hoe, uit angst voor een niet te stuiten doorbraak, dit drama een familie- en huwelijksleven belast en gedeelde smart halveert.
‘Dat Jan die na de oorlog maandenlang alles opzij had gezet om hem erbovenop te helpen. De Jan die zich zo anders had laten kennen dan gebruikelijk. Jan had met hem gejankt en aan Cor voor het eerst de weke binnenkant van zijn eigen rauwe ziel bloot gegeven, Daarmee had Cor ervaren dat zijn lijden ook Jans lijden was. Zijn zwakte was ook Jans zwakte, zijn wanhoop ook Jans wanhoop en dat besef had hem voor de waanzin behoed. Die Jan die hem leerde hoe de hel draaglijk kon worden, was voor iedereen verborgen gebleven. Die Jan kende hij alleen.’ (pag. 40-41)
Spijtig genoeg valt er ook nogal wat aan te merken op dit boek. Om te beginnen de titel, die bedoeld is om de lezer nieuwsgierig te maken en te verleiden tot aankoop. Maar het woord ‘kelderwesp’ bekt niet, nog afgezien van dat het een onbestaand woord is, waarbij de relatie tussen titel en inhoud flinterdun is.
Mensen lezen een boek om zich tijdelijk in een andere wereld te wanen. Maar na de eerste honderd pagina’s van dit boek gaat het fout omdat er steeds teruggebladerd moet worden. Wie was dat ook al weer? (Ik tel in dit boek negenendertig, al dan niet veel voorkomende personages.) In welke tijdsfase bevinden we ons, de Tweede Wereldoorlog, 1973 of in het heden?
Wat ook niet helpt is het gemis aan kennis over ‘schrijven is schrappen’. Anders gezegd, schrijf geen zin met tien woorden als het ook in vijf kan.
Vervolgens wordt er te veel herhaald. Daardoor denkt de lezer keer op keer, ja, dat weet ik allemaal wel. Zo wordt tussen pagina 246 en 250 vijf maal gerefereerd aan de druk op de hoofdpersoon ‘zijn volle blaas’. Om op pagina 251 t/m 262 tien keer melding te maken van het slechte weer. Of vanaf onderaan pagina 265 tot en met pagina 268 acht maal de (kennelijk steeds veranderende) gezichtsuitdrukking van de hoofdpersoon zijn tegenpartij te beschrijven. Daarnaast worden passages enerzijds onnodig gedetailleerd beschreven, waarbij de indruk wordt gewekt dat autobiografische kennis de auteur danig in de weg zat. Anderzijds heeft de schrijver hier en daar een decor in gedachten maar vergeet de lezer daarin te begeleiden.
En helaas verstoren onhandige zinnen het leesplezier. Van de vele geef ik drie voorbeelden.
‘De verdwaasde blik, die bij hem had plaatsgemaakt voor wilde paniek, stond in de ogen van zijn belagers.’ (pag. 111)
‘Bij het passeren van de draai in het touw…’ (pag. 112)
‘Zelfs nadat men de ogen weer had afgewend bleven de welwillende blikken nog op hem in priemen.’ (pag. 224)
Ook is de tekst veelal geschreven in de passieve – of lijdende vorm. Een stijl die helderheid en vaart in de weg zit. Net als de onnodige zijpaden trouwens. Bijvoorbeeld dat ‘Oom Cor’ zijn ogen afdwalen naar een losstaand knoopje van Tinekes bloes, waardoor hij zicht krijgt op haar bh (hetgeen een stil verlangen suggereert), terwijl dat hunkeren nergens in het verdere verhaal terugkomt. (pag. 97).
Ten slotte nog wat opmerkingen en een vraag. Om te beginnen onvolkomenheden die het perspectief betreffen, waarvan ik er één noem. Op de openingspagina, al in de eerste alinea, verspringt in de derde regel het perspectief.
Daarbij mist dit boek een grondtoon, waardoor de lezer ‘de meester’ niet leert kennen.
Ook lijkt het alsof de verhaallijn van Mark dan wel recent is veranderd dan wel, toen het manuscript twintig jaar na dato wél bij een uitgever terechtkwam, in zijn geheel nog werd ingevoegd. Als een soort update, om een manuscript dat bedoeld was om begin jaren negentig jaren van de vorige eeuw, alsnog in 2012 te kunnen publiceren. Op zich geen doodzonde natuurlijk, zij het niet dat die wijziging zichzelf hier en daar in de vingers snijdt vanwege ouderwets taalgebruik zoals het woord ‘leunstoel’. Of hoe Mark in de openingspagina zoekt ‘in oude kranten’ in plaats van, zoals vandaag de dag gebruikelijk, ‘op internet’. Tevens lijkt er, om dit updaten te camoufleren, extra hippe tienertaal gebruikt: zo noemt de moeder van Mark haar zoon ‘slijmbal’. En vervolgens zegt een docent weer ‘slijmjurk’ tegen Mark.
En wat zijn ‘…voetpaden die alleen maar op de kaart te onderscheiden waren’ (pag. 207)?
Samenvattend: jammer!
Uitgever: | IJzer |
Pagina’s: | 288 |
Prijs: | 18.50 |
ISBN: | 9789086840823 |
Jaar: | 2012 |
Commentaar auteur: | Vooropgesteld, ik ben alleen al met het feit dat uw site een recensie heeft geplaatst over mijn roman Kelderwesp bijzonder ingenomen. Nog strelender vind ik het dat uw recensent in Kelderwesp aanleiding vond om mij in één adem te noemen met een Engelstalige Nobelprijswinnaar. Van huis uit ben ik anglist. Bovendien ben ik er, afgaande op de eerste alinea, in geslaagd om de vastomlijnde ideeën van uw recensent over “echte literatuur” aan het wankelen te brengen. In de wereld van de Engelstalige letteren speelt het onderscheid tussen “literatuur” en “lectuur” veel minder een rol. Een tweede verschil is dat in de Angelsaksische wereld de kracht van het verhaal zwaarder weegt dan in de Nederlandse letteren. De lovende woorden over de liefde voor de vertelling en de integere weergave klinken dan ook als hemelse muziek in mijn oren. Het compliment dat mevrouw Lampe mij hiermee geeft is daarmee aanzienlijk groter dan zij kon voorzien. Dit geldt merkwaardig genoeg nog meer voor haar vermoeden van een autobiografische belemmering. Als na-oorlogs kind van ouders die de oorlog in hun eigen omgeving en zonder trauma zijn doorgekomen, heb ik mezelf de opdracht gesteld om zo over het kampleven en de daarbij behorende gevolgen te schrijven dat het de lezer zou doen denken, iemand te horen die sprak uit eigen ervaring. Pas wanneer ik daar in zou slagen vond ik dat ik erover mocht schrijven. De veronderstelde “autobiografische belemmering” (hoezo belemmering?) vat ik dan ook op als een onbedoeld compliment. Jammer is het wel dat de recensent zich na het citeren van enkele “mooie zinnen” verliest in het duiden van vermeende stylistische tekortkomeningen en op grond daarvan tot een negatief oordeel komt. Wellicht is hier het antwoord te vinden op de vraag die zij zichzelf in de eerste alinea stelt. Neemt een te grote focus op stijl niet teveel van je aandacht weg voor de inhoud en is dat misschien ook de reden waarom zij terug moet bladeren en struikelt over het aantal personages? Haar laatste vraag vind ik licht beschamend. Kennelijk is mevrouw Lampe geen wandelaar, of is zij in ieder geval niet bekend met het fenomeen van wandelpaden die wel op wandelkaarten staan aangegeven, maar die op de plaats waar ze zich zouden moeten bevinden aan niets te herkennen zijn en alleen met een goed kompas gevolgd kunnen worden (me dunkt een zin die volgens de regels veel te lang is en ook nog eens afsluit met een lijdende vorm maar die desondanks niets aan duidelijkheid te wensen overlaat). Hopelijk overtuigt haar dit om haar “literaire” beoordelingskompas in de toekomst bij te stellen. Lein van der Wulp |