Schrijfster Eveline Vreeburg is dertien als haar halfzus wordt vermoord. Later gaat ze studeren in Amsterdam, waar ze aan de universiteit Europese studies doet. Ze heeft last van angstaanvallen en hyperventilatie en krijgt het advies om eens wat op te schrijven. Die raad volgt ze op. Het resultaat is een mooi fictief egodocument dat je weet te raken, maar dat ook zwaar en eenduidig is.
Vanaf de eerste bladzijden krijgt de lezer te maken met het drama in het leven van hoofdpersoon Eefje.
‘Die camping was vlak bij Parijs. We zouden een paar dagen naar Euro Disney gaan omdat mijn zus die maand jarig was. Ze werd vierentwintig. Dat moest gevierd worden. Mijn zus kwam ook later. Dat had ze beloofd omdat ze eerst nog naar Spanje wilde liften met een vriend die wij allemaal nog nooit hadden gezien. We wisten alleen dat hij een hoog voorhoofd had en dat hij hoogbegaafd was. Met zijn intelligentie had hij niets gedaan behalve overal heen liften. Dat ‘later’ bleef maar komen, maar mijn zus niet. We gingen alvast naar dat pretpark zonder haar. Daarna gingen we alvast naar huis.’ (blz. 6)
Pas tegen het eind van het boek komt de lezer erachter wat er gebeurd is, maar de pijn is in elke regel te lezen.
Show don’t tell
Naar verluidt heeft Vreeburg stage gelopen bij Prometheus en tachtig bladzijden van haar manuscript laten lezen. Ze kreeg meteen een contract en hulp bij het schrijven. Toen het ‘show don’t tell’-principe uitgelegd werd heeft ze goed opgelet. Ze weet te suggereren, te schetsen. Niets wordt benoemd. Haar eetstoornis niet, haar schuldgevoel niet, noch haar zoektocht naar liefde en geborgenheid. En dat is schrijven.
‘De vloer was koud. Op mijn zij paste ik precies langs de toiletpot. Ik had ze viezer gezien, kleiner ook. Achter de wc zat stof. Het zag er zwart van het stof omdat daar nooit iemand kwam. Ik slikte het speeksel in mijn mond weg. Het was te veel om weg te slikken. Met een hand duwde ik de bril omhoog. Ik fluisterde: ‘kut’.
Het ging vanzelf. Het was routine. Met het geluid dat aan genot voorafgaat greep ik die pot vast. Alles wat er binnen was gekomen kwam eruit. Het moest. Het was te veel. Ik wist niet waar ik het anders moest laten.’ (blz. 42)
Pas later komt:
‘Laura onderbrak me weer. Ze vroeg wat ik allemaal gegeten had. Ik snoepte er een paar boterhammen bij.’ (blz. 53)
En:
‘We volgden de rode lijn naar de wachtkamer. In een rijtje namen we plaats op stoelen die aan de muur vastzaten. Er hingen reclameposters, er lagen tijdschriften. Er stond een rek met folders. Ze gingen over ziekten. Je kon ze gratis krijgen. De folders. De ziekten.
Laura liep de wachtkamer in. Ze schudde mijn ouders de hand: “Laura. Begeleidster van uw dochter,” stelde ze zich voor.
“Dat had ik begrepen,” zei mijn vader. We volgden haar naar een kantoorruimte met systeemplafond. Ik was daar vaker door haar ondervraagd. Er stond een spiegel. Laura liet me er soms voor staan zodat ik naar mezelf kon kijken.’ (blz. 108)
Contrast
Dat het verhaal zwaar en eenduidig is heeft te maken met het ontbreken van contrast. Allereerst in het leven van Eefje. Het zou prettig geweest zijn wanneer er iets goed ging als het met haar slecht gaat. Een vriendin, een muzikale gave, een acteerklus. Nu is alles hetzelfde.
Haar zus verlaat haar (‘Mijn zus zette haar spullen voor de deur. Mijn vader zette de spullen in de bus. Vanaf die dag kwam mijn zus alleen nog in het weekend thuis. Op het station volgden mijn moeder en ik haar op de roltrap.’ blz. 11), haar vriendin verlaat haar (‘Sam probeerde ik nog een paar keer telefonisch te bereiken, maar die gaf niet thuis.’ blz 183), haar vriend Mark verlaat haar (‘Vind je niet meer zo leuk, Eefje.’ blz 174).
Daarbij zijn alle personages gemankeerd. Niet alleen haar familie:
‘Mijn zus was van een andere vader, ene Roeland, die ik nog nooit had gezien. Roeland liep mank. Als je hem een duwtje gaf lag hij meteen op de grond. In zijn hoogtijdagen presenteerde hij een programma op Nederland 1. Vanaf een lederen fauteuil adviseerde hij wekelijks een stel jonge ouders. Als de tv-psycholoog ’s avonds thuiskwam sloeg hij zijn vrouw met de springveren van het bed om de oren. Achteraf had hij altijd spijt.‘ (blz 7-8)
‘”Ik zie wel van wie uw dochter haar schoonheid heeft,” ging Mark verder. Mijn moeder – overgevoelig voor iedere vorm van mannelijke hoffelijkheid, waaraan zich in haar leven een aanzienlijk tekort had opgebouwd – glunderde als een puber.’ (blz. 107)
‘Het was kwart voor tien. De visite was er al een tijdje. Mijn vader kwam moeilijk uit zijn woorden. Hij riep: “Jij neukt me niet meer!”
Ik zat boven, achter de computer. Af en toe stopte ik mijn vingers in mijn oren. “Jij neukt mij niet meer,” riep mijn vader nog een keer.
“Dat hoort ze allemaal!” zei mijn moeder.
De deur van de woonkamer ging open. Mijn vader zeeg met een zucht ineen op de toiletpot. Zijn scheet klonk als het laatste woord van iemand die een vraag stelt.’ (blz 177)
Ook haar vriendjes zijn niet doorsnee:
‘Thuis had Salim een vrouw die hij probeerde te bezwangeren.Ik was dertien en dacht dat we elkaar wel weer tegen zouden komen. Als hij wat wijzer was geworden en ik wat ouder. Vooral moest hij zijn vrouw bevruchten.’ (blz. 5-6)
De enkele keer dat Thijmen vragen in de persoonlijke sfeer stelde, verraadde zijn reactie op het antwoord zijn beperkte sociale vermogen. Er waren meer signalen die deden vermoeden dat Thijmen de herseninhoud van een kikkervisje had.’ (blz.41)
‘Waar ik aan dacht was Michiel, die naast me lag en probeerde zijn penis aan me op te dringen als een marktkoopman. Hij zwaaide ermee, maakte er een mondje van. Dat mondje liet hij liedjes zingen. Uiteindelijk liet hij de pratende penis mijn naam zeggen.’ (blz. 54)
‘Tines had korte benen, een onbeholpen motoriek en een Nijmeegs accent. Om alles wat ik zei zat hij te lachen. Er zaten spleetjes tussen zijn tanden waar structureel rook doorheen trok. Haast net zo vaak als dat hij rood werd zei hij “gaaf” zonder daar een reden voor aan te dragen. In zijn badkamer hing een ochtendjas met panterprint. Op het voeteneind van zijn bed lagen vier stapeltjes kleren. Het was de eerste man bij wie ik opgevouwen kleren op het bed aantrof.’ (blz.76)
‘Mark was erg visueel ingesteld. Dat zei hij ook steeds over zichzelf. Vooral als het licht ergens te wensen overliet. Hij was geneigd in de derde persoon over zichzelf te praten.’ (blz. 103)
Het komt geforceerd over. Haar isolement en eenzaamheid zouden ook goed uit de verf komen als haar ouders een goede relatie hadden gehad, als haar zus een goede relatie met haar ouders had gehad of als er op zijn minst één ‘normaal’ vriendje tussen had gezeten.
Ontwikkeling
Als het goed is, is het eind van een verhaal een logisch vervolg van alle gebeurtenissen die tot nu toe plaatsgevonden hebben. Elk zorgvuldig opgebouwde schakel leidt hiernaartoe. Het is niet weer een aanleiding om van voor af aan te beginnen. Lezers verlangen nu eenmaal dat de literaire rechtvaardigheid zegeviert en personages doelen bereiken of juist niet. Angsten moeten worden overwonnen en emoties moeten weer onder controle zijn. Het conflict waarmee wij als lezer honderden pagina’s in hebben meegeleefd, leidt tot ontwikkeling en transformatie. De doodsbange, uitermate pessimistische hoofdpersoon heeft zijn angsten overwonnen en ziet het leven met vertrouwen tegemoet. Het is niet eenduidig goed of slecht, maar de hoofdpersoon is sterker geworden en de lezer is blij dat hij getuige is geweest van dit proces. De ontknoping is bevredigend ongeacht de afloop.
In het geval van Eefje is dit helaas niet het geval. Eefje op bladzijde 5 is dezelfde als op bladzij 189 en dat is jammer. Haar problematiek is nog steeds dezelfde:
‘Dingen die je zeker wist: dat niet iedereen van je hield, dat de meesten niet van je hielden. Niet van elkaar, niet van jou. Dat het normaal was dat je vergeten werd, dat dingen waardeloos bleven momentjes in tijd die vervlogen waren. Dat was iets om doodziek van te worden. Dus verzon je er een beet je liefde bij. Liefde werden waardeloze woordjes die je waren ingefluisterd op een koude slaapkamer, een bos donkere krullen op een hoofd dat je wel eens had vastgehouden, een vinger in je reet, iets wat je herkende als restjes gestorven liefde, een vachtje, een afkorting van je naam, een boterham die je ’s ochtends deelde, droeve ogen waar je een beetje pret in had gelezen, waar iemand anders daarvoor misschien een beetje pret in had gelezen en iemand anders daarvoor… Het werd een hap lauwwarm zaad, een lijf dat je wel eens geroken had, een geslacht dat wel eens in je was.’ (blz.188-189)
Het was zoveel prettiger geweest als Eefje op blz. 189 van zichzelf had leren houden. Wanneer ze geen genoegen meer neemt met de kleine beetjes aandacht en liefde die ze tot het einde toegeworpen krijgt. Dan had ik het boek tevreden dicht kunnen slaan in de wetenschap dat er een sprankje hoop is en zelfs misschien de mogelijkheid dat Eefje een toekomst heeft.
Ik ben benieuwd of contrast en ontwikkeling gaat lukken in een volgend boek. Want dat moet er komen. Dat Vreeburg kan schrijven heeft zij ruimschoots bewezen. Nu nog een groter verhaal zonder pseudoniem.
Uitgever: | Prometheus |
Pagina’s: | 192 |
Prijs: | 18.95 |
ISBN: | 9789044616347 |
Jaar: | 2011 |