In Riga heb je café Mojo. Het ligt op de rand van het oude centrum, maar is niet geïnfecteerd door toeristen en andere zombies die verbeten de hoogtepunten van hun Riga-gidsjes aflopen, om thuis te kunnen zeggen dat ze het allemaal hebben gezien. En gefotografeerd, want wie het niet zelf heeft vastgelegd is een homo. Of zoiets. In café Mojo werkt een rijkelijk te dik doch allerliefst meisje. Het enthousiasme waarmee ze nieuw bier haalt elke keer, maakt haar verschrikkelijk aantrekkelijk.
De inrichting is ook mooi. Het is een verzameling van bric a brac dingetjes. Je kunt er heerlijk in een te zachte fauteuil een hele avond Marokkaans dammen. Maar dat kun je beter niet met David doen want acht uur en tien liter bier later is de score 1-325 voor David. Maar die heeft het dan ook geleerd in een Marokkaans bejaardenhuis. In de kelder van Mojo kun je overigens dansen. Dat is mooi, want het zorgt voor een constant langslopen van allerhande Baltisch studentenschoons en ander aantrekkelijk grut. Boven is er maar één CD, wat handig is, omdat je dan iedere keer dat ‘Rivers of Babylon’ langs komt, weet dat het een uur later is. Na acht keer is het genoeg geweest en bovendien tijd om te gaan.
Riga ligt aan twee kanten van de Dvina. Om deze twee delen van de stad met elkaar te verbinden zijn er twee bruggen. Aan de oever van het oude gedeelte ligt grofweg tussen deze twee bruggen de oude stad. En die oude stad ligt erbij alsof hij gisteren gebouwd is. Het is een mooi compact stukje antiek, dat bijzonder geschikt is voor dagjesmensen met weinig tijd. Binnen een uur heb je de winkelstraten en een stuk of vijf kerken bezichtigd. Wie iets met idylle heeft zal er met een constante erectie doorheen lopen. Wie de Let in zijn natuurlijke habitat wil bewonderen kan beter een willekeurige tram naar het eindstation nemen.
Een leven vol verdriet en troosteloosheid
Neem je een tram evenwijdig aan de rivier naar het oosten, dan is het busstation de grens tussen de middeleeuwen en de kille realiteit. Hier begint de graffiti, het verval en in de verte zie je al de troosteloze woonfabrieken uit de communistische tijd. Naarmate de tram verder de stad uit rijdt stappen er steeds meer (mooie) Baltische meisjes uit, om plaats te maken voor afgeleefdere landgenoten.
Eenmaal bij het eindstation en in de luister van de socialistische bouwwerken, kun je zien dat ze nog steeds doen waar ze voor bedoeld waren. De mensen lijken er wel een kop kleiner dan in de binnenstad en dragen allemaal een leven vol verdriet en troosteloosheid in hun gelaatstrekken. Een volk ieder zicht op vooruitgang onthouden doe je met troosteloze woonflats, zoveel is duidelijk.
Overigens is er nog een groot stuk stad tussen het oude centrumpje en de arbeiderstorens en dat stuk is gevuld met oude, slecht onderhouden, maar mooie gebouwen. Sommige ervan zijn dichtgetimmerd en andere staan op instorten. Het is een fraai gebied, waar je in een buurtkroegje nog een halve liter bier krijgt voor negentig cent, van een Baltische vrouw die een beetje Frans spreekt omdat ze een paar jaar in Parijs heeft gewoond. Het moet destijds een mooie vrouw geweest zijn.
VN-soldaten met de tijd van hun leven
De taxichauffeur die ons naar Riga International Airport brengt is een fraaie ondernemende kerel, die nou eens geen enkel vooroordeel over taxichauffeurs bevestigd. Hij heet Uldis en heeft een tijd in Antwerpen gewoond. Toen handelde hij nog in diamanten, samen met zijn joodse compagnon. Hij vloog in die tijd veel naar Sierra Leone. De situatie daar was veel minder erg dan zoals die in de Westerse media werd geschetst. Dat kwam omdat de meeste berichtgeving via de VN-troepen kwam en dat waren bijna allemaal Afrikanen, die er de beste tijd van hun leven hadden. Ze werden betaald door de VN en van dat geld was het elke avond feest met drank en lokale vrouwen. Er was volgens hem niemand met een belang om een genuanceerder verhaal te vertellen.
In Antwerpen voelde hij zich vaak eenzaam, omdat al zijn collega’s joden waren en die waren erg op zichzelf. Toen zijn joodse compagno overleed – de man was diep in de zeventig – confisqueerden hun Sierra Leonitische zakenpartners hun eigendommen en investeringen daar. Onze Uldis was daarmee zijn eigen geld kwijt en had geen handel meer. Bovendien had hij tegen die tijd zo vaak malaria gehad, dat hij van zijn dokter nooit meer naar de tropen mocht. Toen ging hij maar weer terug naar zijn gezin in Riga en werd taxichauffeur. En ook daar is hij niet ontevreden onder. Ja, zulke mensen heb je er ook.
Fotograaf Maarten Brante reist – herstellend van een enkelbreuk- met veel moeite door de Baltische Staten. De meeste tijd ligt hij in bed. Toch zet hij door. Overigens reist hij samen met David Frankenhuis, die zijn gal, al dan niet samenhangend, spuwt op Poliziek. Brante trok eerder voor DeJaap door Indonesië.