Op mijn elfde was bij mij de kogel door de kerk. Mijn besluit lag in het verhaal van mijn oppas, die – in mijn beleving – letterlijk de kerk uit was gelopen toen zij begreep dat haar homofiele zoon niet welkom was in het huis voor iedereen; van dat homofobe instituut wilde ik geen onderdeel zijn en de dappere daad van mijn oppas werd door mij met een kleine stapje gevolgd. Ik liet mijn ouders weten dat ik geen behoefte had aan het laatste initiatieritueel dat moest volgen op de Heilige Communie, het vormsel, en dat we wat mij betreft met Kerst ook niet meer naar de kerk hoefden te gaan.
Althans, dat is het beeld dat zich over de jaren heeft gevormd om mijn vroege stap uit de kerk en mijn – al snel daar op volgende – stap in richting van het agnosticisme en later tot atheïsme te verklaren. Of mijn oppas werkelijk letterlijk de kerk is uitgelopen weet ik niet; wel weet ik dat ik niet begreep waarom haar zoon niet een van Gods kinderen was, terwijl het een erg aardige man was.
En dat ik op mijn tiende en elfde al twijfelde aan het bestaan van God, zeker zijn omnipotentie zoals gepredikt in de catechese, iets wat zich dan weer openbaarde in opstandig gedrag, omdat ik mij niet kon/wilde conformeren aan de regels van de groep (dat laatste een noodzaak binnen de kerk, het eerste ongemakkelijk of zelfs ongewenst binnen het instituut kerk).
Toch ben ik door de jaren heen de schoonheid van de eenheid van de kerk gaan inzien, de kracht van het ritueel en voel ik warme gevoelens van herkenning en thuiskomst bij een Maria-processie. De religieuze beleving hoort bij mijn thuisland, het aanzicht van een lijdende Jezus geeft mij ondanks de afwezigheid van zijn vader in mijn leven troost.
Troost en (h)erkenning, waar ik ondanks mijn volste vertrouwen in de afwezigheid van een hogere macht ook behoefte aan heb. Inmiddels heb ik mij dan ook omgedoopt tot een atheïstisch katholiek, de cultuur is in mij gebakken, de cultuur dat ben ik.
En bij die cultuur hoort een worsteling. Ondanks mijn inmiddels vrij diep verankerd atheïsme is er een klein stemmetje in mij dat mij keer op keer trekt naar religieuzen en scheidend religieuzen. Artiesten met vragen voortkomend uit een Bijbelse bodem, vragen die ik ook heb.
Sommige met rust, vrede zo je wilt, maar meestal met een duistere dreiging van een Oud-Testamentische en wraakvolle God. De toorn Gods weerklinkt in het woord van David Eugene Edwards, en ik vind mij daarin. Een dreiging die even goed hoorbaar is bij Nederlandse generatiegenoten. Mannen van mijn leeftijd die gedreven of juist verdreven door God het woord en de muziek zoeken in een taal en toon die aansluit bij de donderende dominee die de dolende tot zich wenst te roepen, weg van de verlokkende vlammen van het vagevuur.
Cc-foto: Lachmann, Hans