Sonnet II
Ik wachtte op een leeg perron
en zij kwam sierlijk aangeslopen
met haar ogen half-open
naast mij wachten op de zon.
Toen is ze op mijn schoot gekropen
zonder vorm van een pardon
en terwijl zij zachtjes spon
bedacht ik hoe de dingen lopen.
Met de warmte die zij bracht
kwamen er tranen in mijn ogen:
eenzaam huilen in de nacht.
Ze kon mijn leed slapend gedogen
want de druppels op haar vacht
zouden snel genoeg weer drogen.