De grootste ramp die Albert Einstein overkwam, vond plaats kort na zijn overlijden. In plaats van het brein van de grote geleerde respectvol te laten zitten waar het hoort, besloot patholoog Thomas Harvey om het uit de schedel te halen, te fotograferen en in blokjes te snijden, waarna hij die blokjes over de hele wereld verstuurde. Uit naam van de wetenschap. Het gevolg is dat Einsteins brein inmiddels beroemder is dan Einstein zelf, en ook een voortdurende bron is van mythen, verhalen en vooral: pseudowetenschap. De kronkels van dat brein zijn als een Rohrschach-test waarin verdwaalde geesten hun dromen van eeuwige roem werkelijkheid zien worden. En de wetenschappelijke gemeenschap helpt ze daarbij nog een handje.
Vergelijkingsmateriaal
Een paar dagen geleden was het weer raak. Nature, dat alom gerespecteerde Nature, publiceerde een zogenaamde studie waarin onderzoekers van de Universiteit van Florida aan de foto’s van Einsteins brein zijn genialiteit aflezen. Opvallend, aldus onderzoeker Dean Falk, was “the complexity and pattern of convolutions on certain parts of Einstein’s cerebral cortex, especially in the prefrontal cortex, and also parietal lobes and visual cortex.” De prefrontale cortex, zo legt Nature de lezertjes uit, is de plek van het bastracte denken. Belangrijk dus “for the kind of abstract thinking that Einstein would have needed for his famous thought experiments on the nature of space and time, such as imagining riding alongside a beam of light.” Om zulke dingen te bedenken, heb je volgens Nature dus een extra diep gegroefd stukje brein nodig. En deze is ook leuk: Falk zag “an unusual feature in the right somatosensory cortex.” Dat zou wel eens verband kunnen houden, zo lezen wij, met Einsteins :accomplished violin playing”.
Wat is hier aan de hand? Waar is het vergelijkingsmateriaal? Wat weten we van de breinen van natuurkundigen? Van violisten? Van de familie Einstein? Helemaal niks. Het is geklets dat twee eeuwen geleden, in de tijd van de frenologie, niet had misstaan. Maar het staat in Nature, anno 2012. En waarom? Omdat Einsteins brein verkoopt. Omdat er wetenschapsjournalisten bestaan die zo dom zijn dat ze deze onzin verder verspreiden. En dat vindt Nature prima, omdat het een commercieel blad is en wil scoren, net zoals de Privé en de Playboy.
Hersenen zijn nieuws
Alles wat met intelligentie, seks en hersenen te maken heeft, is nieuws. Onderzoekers in Edinburgh vroegen aan dierenverzorgers in allerlei dierentuinen om het geluksgevoel in te schatten van oude mannelijke chimps en van orang-oetans, door de jaren heen. En ziet, het is alsof de duvel er mee speelt: de heren verzorgers ‘voelden’ dat mannetjesapen rond hun dertigste jaar in een dip zitten. Daarna, zo meenden ze te zien, gaat het weer wat beter met ze. Die ontdekking was deze week wereldnieuws. Ook apen hebben een midlife crisis! Geen krant of website durfde het te missen. Maar misschien is het nuttig te vermelden dat die midlife crisis simpelweg een mythe is. Dipjes komen op elke leeftijd voor, en slechts een op de zes veertigers vermeldt van zichzelf dat hij een midlife crisis heeft meegemaakt. Met andere woorden, als apen hetzelfde meemaken, in dezelfde mate, hadden die verzorgers, met hun primitieve aanpak, eigenlijk niks moeten rapporteren. Maar ja, ze wisten ongetwijfeld waar dat onderzoek toe diende, en hebben dus gewoon ‘gezien’ wat er van hen werd verwacht. Tot meerdere eer en glorie van de onderzoekers – en alweer tot schande van de wetenschap.
Nog meer hersenen
Een complete wetenschapspagina van de NRC was maandag gewijd aan een artikel van antropoloog Gerald Crabtree, die in een artikel in Trends in Genetics beweert dat de huidige Homo sapiens dommer is dan zijn verre voorouder. Redenering: vroeger, toen Homo zijn voedsel bij elkaar moest jagen, was het leven zwaar en moest je slim zijn. De slimmen overleefden, en konden zich voortplanten. Maar sinds de uitvinding van de landbouw hoeven we alleen maar te zaaien en te wachten op de oogst. De dommen krijgen sindsdien ook genoeg te vreten en planten zich dus ook voort. Ergo: de mensheid is sindsdien dommer geworden.
De NRC neemt zowaar de moeite drie deskundigen om hun oordeel te vragen. Geneticus Peter de Knijf komt met de tegenvraag “wat is intelligentie eigenlijk?” De Brit Robin Dunbar wijst erop dat onze sociale omgeving veel complexer is geworden, en dat dàt ons slim houdt. En Wil Roebroeks wijst op de rol van conflicten. Boeren kunnen niet van elkaar weglopen in geval van ruzie, maar moeten het uitpraten: “Daar heb je ook intelligentie voor nodig.”
Quod gratis assertitur, gratis negatur
Het is een kwestie van: wie zo maar wat roept, moet rekenen op gekke antwoorden. Of, om geleerd te klinken: quod gratis assertitur, gratis negatur. We weten niets over prehistorische intelligentie, wat dat geweest zou kunnen zijn, waardoor het werd gevormd – daar valt werkelijk niets over te zeggen, laat staan dat we iets zinnigs kunnen veronderstellen of stijgen of dalen. Crabtree kletst maar wat. En krijgt geklets terug. Ten eerste: wat is intelligentie? Het grote hete hangijzer van de psychologie. Kun je dagen over lullen. En is de moderne samenleving werkelijk complexer dan vroeger? (En dan kijken we uiteraard niet naar de hele samenleving, maar naar de direct beleefde, sociale omgeving van een individu.) Bewijs die volkswijsheid maar eens. En gingen de jagers van weleer echt netjes uit elkaar als de sfeer wat onaangenaam werd? Zijn boeren beter in conflictbeheersing dan jagers-verzamelaars? Ook Roebroeks gooit maar wat geklets in de ring. Einsteins brein, ongelukkige apen, domme mensen. Het is allemaal borrelpraat in een wetenschappelijk jasje. Met dàt verschil dat de laatste hypothese elk jaar steeds aannemelijker wordt.