De zaak Diederik Stapel is vooral een heel vervelend incident. Natuurlijk, het is geen onverklaarbaar incident – als wetenschapper ken ik de factoren die ertoe bij kunnen dragen dat je dingen doet die niet kunnen: overspannen verwachtingen, carrièredruk, ambitie, chronische onzekerheid, narcisme, scheve machtsverhoudingen, noem maar op. Die zijn er, en we hebben er allemaal mee te maken. Wetenschappers, moet u weten, zijn namelijk net echte mensen. Ik zou zelfs durven zeggen: niets menselijks is ons vreemd.
U kunt de sappige details vast zelf wel invullen, maar het komt erop neer dat er wetenschappers zijn die opkomen, afgaan, binnenslepen, mislopen, zuiver op de graat zijn, corrupt zijn, macht gebruiken en macht misbruiken. Maar – nogmaals, niets menselijks is ons vreemd – verreweg de meeste wetenschappers zijn vrij normale mensen die niet zo gek veel rare dingen doen, en proberen zo goed en zo kwaad als het gaat voort te gaan op het ingeslagen pad dat ergens of nergens toe zal leiden. Stapje naar voren, stapje naar achteren, stapje opzij, en dan weer voorzichtig naar voren. We zoeken, en af en toe vinden we wat, en heel zelden haalt dat dan de buitenwereld.
Statistiek bedrijven met Diederik Stapel (n=1)
Statusbeluste beroepsleugenaars als Diederik Stapel zijn in de wetenschap echt net zo gewoon als in het bedrijfsleven, de publieke sector, of in de politiek: ze zijn uitzonderlijk, en godzijdank lopen ze af en toe ook nog eens tegen de lamp. Zie ook: Bernard Madoff. Het is dan ook te zot voor woorden om de zaak Stapel (n=1) te zien als symptomatisch voor de wetenschap als zodanig (n=∞). De wetenschap als zodanig heeft op dit moment geen significant geloofwaardigheidsprobleem, en moet zich dat ook vooral niet laten aanpraten. Zeker niet door journalisten.
Dat is wel wat her en der gebeurt. In een zwaar aangezet stuk in De Volkskrant schetste wetenschapsopperhoofd Maarten Keulemans de drie ‘demonen’ van ‘de wetenschap’ die uit het rapport van de commissie Levelt zouden komen: de noodzaak om waarnemingen te repliceren, de problemen met de zuiverheid van experimenten, en de ontoegankelijkheid van data. Het is een zeer tendentieus stuk waaruit lezers zomaar (en totaal ten onrechte!) de indruk zouden kunnen krijgen dat de commissie Levelt heeft geconcludeerd dat wetenschappers en masse maar wat aanrommelen. Dat was niet de conclusie van de commissie. De commissie spreekt, met overigens de nodige omzichtigheid, over mogelijke misstanden in onderzoeksveld waarin Stapel actief was, de sociale psychologie. En dus schrijft Keulemans onomwonden (en zonder verder uitleg) zinnen als: ‘net als trouwens veel onderzoekers uit tal van andere wetenschapstakken’. Stemming maken, zo makkelijk is het dus.
Wantrouwen is gemakzucht en onwetendheid
Het cynische beeld dat naar aanleiding van de zaak Stapel her en der opgeroepen wordt – dat integriteit geen regel is maar uitzondering, dat wetenschappers maar wat graag een loopje nemen met de complexiteit van de werkelijkheid als dat hun carrière of goede naam vooruit helpt, dat we onze motivatie niet halen uit de vraagstukken waar we voor staan maar uit de sociale positie die we eraan kunnen ontleden – het is allemaal zo simplistisch en zo ver van de waarheid dat ik eigenlijk niet weet waar ik moet beginnen.
Misschien is het gemakzucht – de onwil om je ergens echt in te verdiepen waardoor je alles wat niet deugt uit arren moede maar als symptomatisch ziet: een soort wantrouwen-by-default. Misschien is het probleem dat de verwachting is dat wetenschappers net zo zijn als hun beste onderzoeksresultaten: too brilliant to be true. Dat zijn wetenschappers niet. Natuurlijk niet. Wetenschappers zijn mensen, en wetenschap leidt tot ‘waarheden’ die tot stand komen via alle stroperige, modderige sociale processen die je ook in het normale dagelijkse verkeer ziet. Zo rolt de mens.
Wat veruit de meeste wetenschappers drijft
Veel kan beter, ongetwijfeld, en laat de zaak Stapel vooral als inspiratie voor verbetering dienen waar dat realistisch is. Maar uitwassen zijn waar mensen zijn. Ergens, aan een Europese universiteit, loopt nu de volgende al rond: de Diederik Stapel van 2026 – net zoals Diederik Stapel zijn proefschrift afrondde in het jaar dat de affaire rond René Diekstra speelde, zo lopen er ook nu enkele jonge wetenschappers rond die zich later kunnen gaan ontwikkelen tot rotte appel – net als er ooit een nieuwe Bernard Madoff zal zijn.
Punt is dat de overgrote meerderheid van de wetenschappers intrinsiek gemotiveerd is: niet vanwege de carrière, maar vanwege het onderzoeksproces. Je moet wel, namelijk. Glansrijke carrières liggen niet voor het oprapen, en voor veel vakgebieden geldt dat zowel sociaal als economisch gezien het onzekere traject van promotie via postdoc naar tijdelijke baan naar vervanging naar onderzoeksbeurs naar misschien ooit als je vijfenveertig bent een vast dienstverband echt niet de makkelijkste keuze is. Het bedrijfsleven is veel aantrekkelijker. Leg het maar eens uit, thuis: ‘sorry, schat, voorlopig nog even geen hypotheek, kinderen, en skivakanties. De waarheid moet gezocht!’
De waarheid wacht op niemand. Wetenschap is een langdurige afvalrace zonder uitzicht op een topbaan, en daar kom je echt vrijwel alleen doorheen als je ook genoegen neemt met de inhoud alleen. Tenzij je geluk hebt en door de juiste personen in de hiërarchie al op jonge leeftijd als ‘briljant’ wordt erkend, waardoor je, zoals Stapel, reeds op je 33e hoogleraar kan worden. In een rechte lijn, zonder enige tegenslag. Maar dat is echt een verdomd kleine groep. Gelukkig maar, moet je misschien zeggen.