Tijdens het samenzijn met mijn vriendin Marijke, denk ik terug aan die avond dat ik door de dakloze Juliette een steeg in werd getrokken.
Het is pikdonker. We liggen op natte bruin geworden kussens, aan het eind van een doodlopende steeg. Haar lichaam is bleek, veel bleker dan de huid van Marijke en zo bleek dat het licht geeft. Haar zwarte spriethaar hangt over haar kleine borstjes. Ze pakt mijn hand en legt hem op haar billen. Ik voel haar kippenvel.
“Wij daklozen hebben het altijd koud.” knipoogt ze, en ze beweegt mijn hand verder naar haar vagina. Daarbij gaat ze nog iets meer op haar zij liggen en duwt haar billen naar me toe. Het valt me op hoe egaal de kleur wit van haar huid is. Anders dan de kussens waarop wij liggen is het wit nog niet veranderd in beschimmeld geel. Juliette is nog niet aangetast door slijtage, ze heeft geen blauwe plekken en geen bruine vieze vlekken.
“Je bent nog niet heel erg lang dakloos.” zeg ik, terwijl zij mijn vinger naar haar vagina trekt. Ze ligt nu op haar buik, met haar benen wijd en kijkt me aan over haar schouder.
Ik ga bij haar naar binnen, eerst met mijn vingers, en zodra ze iets vochtiger is, ook met mijn piemel.
Ik ga in haar en geniet ervan hoe mijn bekken tegen haar billen ketsen. Ik heb te weinig adem om geluid te maken. Juliette schreeuwt in het koude kussen, draait haar hoofd naar links en haalt diep adem om zich van de verdrinkingsdood te redden.
Ik beweeg, zij ademt. En plots is het klaar en stroom ik in haar leeg. Ze trekt haar t-shirt over haar borsten die nog twee soorten zweet dragen en gaat met haar hoofd op mijn schouder liggen. Ze zegt niets. Ze slaapt niet maar snurkt wel. Een snottebel druipt op de mouw van mijn trui. Haar omhelzing wordt slapper en haar ogen gaan voorzichtig open.
“Ik moet gaan.” zegt ze.
En ze laat me los, doet haar string en broek aan, draait een pirouetje als om te zien in welke richting ze moet gaan om te … Ja, om wat te doen eigenlijk? Waar moest ze heen met deze kou? De kiosken waren gesloten. Ze kon dus geen kranten kopen om als deken te gebruiken. Ze had niet eens een bankroet rekening, geen pinpas om de bankportiekjes te openen. Ze was nieuw als dakloze en had vast en zeker geen vaste plek bij een metrostation, daar waar warme lucht uit een ventilatierooster wordt geblazen.
Terwijl ik dit overdacht was ze al verdwenen, de hoek om, bergafwaarts vermoedde ik. Ze zou richting de Seine lopen, naar Saint-Michel, waar het nachtleven was, waar de warmtelampen stonden die mensen ook op koude februariavonden op het terras lieten zitten langs een eindeloze boulevard Saint-Germain, langs een onophoudelijke rij winterjassen, leren handschoenen en blauwe neuzen.
Dit beeld overziend maakte ik me nog geen zorgen. Ze zou bij de terrassen rondstruinen. Ze zou mannen aankijken met de blik van een jong hondje, totdat ze een vuurtje kreeg. Een vuurtje, dat wist ik, een vuurtje werd een biertje.
De mannen zouden haar te drinken geven en zij zou net zo lang met ze flirten totdat de gulle gever haar hand pakte en de hand een omhelzing werd. De omhelzing werd een zoen. Iedere avond zou een andere man haar onderdak bieden. De volgende ochtend zou die man samen met Juliette douchen, zodat Juliette weer schoon en aantrekkelijk de straat op kon om nieuwe mannen te verleiden.
Ik liet me meeslepen in mijn fantasie en was er trots op dat ik het gratis met haar mocht doen. We deden het in een echte donkere steeg en niet in zo’n vunzig luxe appartement. Zoals ik al zei gaf haar lichaam licht. Toen ik in haar klaarkwam, kreeg ik zoals altijd grijze vlekken voor mijn ogen. Maar deze keer was het alsof ik door het donker heen, nog steeds haar blanke huid kon zien.
Ik dacht aan de verhalen van prostituees die hun vaste klanten trouwen, aan de secretaresses die het met hun baas deden, hen kinderen gaven en van maîtresse hun tweede of derde vrouw werden. Ik dacht aan de popsterren die elke vrouw kunnen krijgen die ze willen, omdat ze beroemd zijn en geld hebben, aan de politici die vrouwen bescherming boden door hun macht, en ik was bezorgd dat Juliette ooit voor altijd bij een van haar mannen zou blijven. Dat ze bij hen in zou gaan wonen en niet meer dakloos zou zijn. Ik zou haar niet meer terug vinden op straat, maar voorbij lopen, terwijl ze kleren en juwelen kocht op het dure Place Vendôme.
Ik kende haar nog maar een paar uur en ik wist niet waar ik haar moest zoeken. Ik moest haar vinden om haar te waarschuwen voor de vieze mannen die ik zo goed kende omdat ik een van hen was. Ze was een beeldschone dakloze in Parijs, overgeleverd aan haar geldschieters, klaar om ieder moment opgezogen te worden door de leegte van het geld, door de lege paleizen waar geen koningen meer woonden en die nu als musea ingericht waren, de lege landhuizen van de Marais, waar geen baronnen meer woonden, maar nu de haute couture was gevestigd. Ze was overgeleverd aan de wereld van cafés waar kots door urinoirs stroomde en de pies tegen de bar kletterde. De cafés waar Bob en ik leefden als waren het onze huiskamers.
Gedreven door de drang om de verhalen van echte mensen te vinden en door de lust van goedkoop bier, werden Bob en ik naar de buitenwijken gedreven. We klommen de heuvels op en liepen tegen de koude wind in. Door een gebrek aan verhalen gingen we zelf de verhalen zingen en we schreven de gedichten die we zelf graag wilden horen. Bij gebrek aan publiek besloten we maar elkaars publiek te zijn en we organiseerden scènes ouvertes, open podia.
Getroost door het idee dat we een verhaal hadden gehoord, dronken we van de pinten Stella van twee euro vijftig en werden euforisch. Uit angst dat deze overmatige blijheid om meer bier vroeg totdat ze in boosheid om zou slaan vluchtten we naar onze kamers, deden de kamerdeur op slot, en legden ons te slapen op bedden die net groot genoeg waren voor onze vergiftigde lichamen.
Kamer of niet, bed of geen bed, we waren allen daklozen.
Dit is de achtste aflevering van De Dakloze Lente, een feuilleton dat iedere woensdag en zondag op DeJaap verschijnt.