Voedsel is een primaire behoefte. Al dat voedsel, voor de voltallige wereldbevolking, moet ergens vandaan komen alvorens het bij ons in de super om de hoek terecht komt. De afgelopen decennia is de vraag naar voedsel explosief gestegen. Dit komt deels door de stijgende welvaart, en deels door de enorme bevolkingsgroei wereldwijd. Door die stijgende welvaart wordt er steeds meer voedsel geconsumeerd, maar ook steeds meer vlees gegeten.
Het liefst eet men meerdere malen per dag vlees: bij het ontbijt een plakje ham,‘s middags een broodje filet american, ‘s avonds een biefstukje en daarna voor de tv met een worstje en een wijntje.
Een logisch gevolg van een stijgende vraag naar vlees betekent dat er steeds meer koeien, schapen, varkens en alle andere, voor voedsel productie bestemde dieren gevoed dienen te worden. Maar dat voedsel voor al deze dieren -en dus indirect en direct ook voor de mens- moet natuurlijk wel tot onze beschikking zijn. In 2011 hadden alleen al in Nederland de ruim 70 duizend land- en tuinbouwbedrijven 1,9 miljoen hectare grond in bezit.
Aangezien oogsten kunnen mislukken en dus voedselprijzen enorm kunnen stijgen wordt er al jaren onderzoek gedaan naar de verbetering van gewassen. Daar heeft ‘de markt’ natuurlijk een oplossing voor gevonden. Vroeger moest er jaren via kruisbestuiving gewerkt worden om zo het beste ras te kweken, dat onder andere qua smaak het beste, dan wel het lekkerste was.
Tegenwoordig zijn we door deze wetenschappers in staat om gewassen genetisch te manipuleren. Niet alleen de beste genen van de ene maïssoort met een andere maïssoort aanvullen, maar ook maïsgenen aanvullen met het gen van bijvoorbeeld een kip. Zo kunnen we niet alleen de smaak beïnvloeden, maar ook kunnen vitamines worden toegevoegd en zorgt men ervoor dat deze gewassen bestand zijn tegen bijvoorbeeld droogte of bepaalde bestrijdingsmiddelen. Hierdoor kan er dus zonder enig probleem door de boer met pesticiden en herbiciden worden gestrooid.
Sommige zaden groeien zelfs uit tot planten die zelfstandig in staat zijn ongedierte te verdrijven. Probleem is echter wel dat sommige soorten ongedierte en onkruid inmiddels resistent zijn geworden tegen het gif waardoor er steeds agressievere vormen van deze round-ups gebruikt moeten worden.
Het kweken van supergewassen klinkt allemaal als een droom. Zeker als je bedenkt dat droogte juist één van de grote problemen in de Derde Wereld is. Door gewassen te creëren die bestand zijn tegen ongedierte, onkruid en droogte kan een flinke stap vooruit worden gezet om het hongerprobleem in de wereld op te lossen. Dat is dan ook iets wat de gentech lobby ons al jaren voorhoudt.
Gentechnologie is echter discutabel. Al was het maar omdat de gevolgen van gentech gewassen op de volksgezondheid simpelweg nog onbekend zijn, en de aanschaf van deze gewassen erg duur zijn door allerlei licentiekosten waardoor ‘de kleine boer’ ze niet eens kan betalen. Monsanto bijvoorbeeld is de grootste fabrikant van gentech gewassen wereldwijd. Het bedrijf heeft een marktaandeel van 90 procent. De overige 10 procent is grosso modo verdeeld over Syngenta, Dupont en Bayer. Dat op zichzelf hoeft geen probleem te zijn. Monsanto is echter uitgegroeid tot een miljardenbedrijf en zal haar licenties niet zomaar uit handen geven. De chemiereus heeft inmiddels vele patenten op zijn naam staan. Het is een ethisch discutabel punt of je voedsel mag patenteren, maar juridisch mag het.
Niet iedere boer wil de zaden van Monsanto op zijn land hebben. Maar als boer A deze zaden niet op zijn land wil, terwijl buurman boer B deze zaden wel op zijn land zaait, heeft boer A alsnog een probleem. Het verhaal van de bloemetjes en de bijtjes spreekt hierbij voor zich. Kruisbestuiving vindt ook bij gentechgewassen plaats. Dit resulteert er dus in dat boer A van de ene op de andere dag gentechmaïs op zijn land heeft staan. Het wordt dan absurdistisch op het moment dat Monsanto bij boer A aan de deur klopt. De boer heeft dan namelijk soja op zijn land staan dat afkomstig is van gentechzaad dat eigendom is van Monsanto. En aangezien deze zaden een gepatenteerd gen bevatten dient boer A te betalen.
Het beste voorbeeld hiervan is de rechtszaak van Monsanto tegen boer Percy Schmeiser. Niet erg verassend won Monsanto deze zaak. De producent was nog wel zo vredelievend om te vinden dat Schmeiser de proceskosten niet hoefde terug te betalen, en ook geen schadevergoeding hoefde te betalen aan Monsanto voor het feit dat hun gepatenteerde planten op zijn land stonden. Hij had er toch geen winst op gemaakt.
Het genetisch manipuleren van ons voedsel blijft een onderwerp dat niet als vanzelfsprekend gezien mag worden. De consument moet zeer kritisch blijven kijken naar gentech. We dienen ons bewust te zijn van wat we tot ons nemen en wat de herkomst ervan is.
Klopt eeuwige mantra dat we “de markt in Zuid- Amerika, Afrika en Azië moeten stimuleren” eigenlijk wel? Want is die kleine boer eigenlijk wel in staat om de gentechproducten te kopen? Zou het niet veel beter zijn als we de lokale bevolking zouden leren hoe ze zo efficiënt mogelijk landbouw moeten bedrijven?
Zo is verdere hulp van buitenaf met gentechzaden niet nodig en kan de lokale boer het naar verloop van tijd het ook zelf wel af.
Ook de vraag of we het verantwoord vinden dat private bedrijven een monopolie op voedsel creëren door het te patenteren is essentieel. Waarom willen we eigenlijk zaden laten groeien op minder vruchtbare grond, zodat bijvoorbeeld soja ook op tropisch regenwoud grond kan groeien?
Vragen waar iedereen zijn eigen antwoord op heeft, en zijn eigen afweging in moet maken. Voedsel is essentieel voor ons allen, dus ook het kritisch analyseren van dit soort ontwikkelingen.