Europa’s eigen Coen Brother-film

11-01-2013 10:37

Europe has its own ‘O Brother where art thou?’: The Broken Circle Breakdown, an awesome film from Belgium“, berichtte Kevin Lynch in de januari-nieuwsbrief van de Annual Picking Party die uitgegeven wordt voor bluegrassliefhebbers in Nederland. Daar ben ik er dus één van, en dat gecombineerd met mijn liefde voor de stijl van The Coen Brothers bracht mij voor het eind van de week naar het Rotterdamse filmhuis Lantaren Venster. Een greep uit gemengde gevoelens over deze film: hartverwarmend, tenenkrommend, slaapverwekkend, puur, akelig herkenbaar, naïef romantisch, met overbodige seksscènes, braaf, ongeloofwaardig geacteerd, meesterlijk geacteerd, sentimenteel, nuchter, stilitistisch prachtig, stilistisch onorigineel, te lang, met een lekker tempo en mooie muziek, waar ze toch betere muzikanten voor hadden kunnen benaderen.

Bluegrass en tattoo’s
The Broken Circle Breakdown is een film met een tweeledige focus: de bluegrassmuziek fungeert als kleur en achtergrond voor een familiedrama. De hoofdlijn is de relatie tussen tattoo-artist Elise (Veerle Baetens) en banjoïst Didier (Johan Heldenbergh). Hij loopt de tattooshop binnen waar zij werkt, knoopt een praatje aan over bluegrass – een stijl die haar vreemd is – en nodigt haar uit voor zijn optreden die avond. Zij besluit spontaan te gaan en valt als een blok voor zijn zweterige optreden. Hij neemt haar mee naar de caravan op zijn boerenerf, en daar gaat alles razendsnel: ze bedrijven de liefde, zij springt naakt op zijn paard, en de volgende dag presenteert ze in USA-bikini zijn pick-up truck waarop ze de schedel van een gnoe heeft geschilderd. Ze gaat al gauw zingen en gitaar spelen in zijn band, wordt opgenomen in zijn vriendengroep en familie (haar eigen achtergrond is, op de tattooshop na, onzichtbaar), en als ze dan ook per ongeluk zwanger wordt, verbouwt hij de boerderij zodat ze bij hem in kan trekken. Hoewel in de synopsis op de officiële website van de film de verschillen tussen Didier en Elise worden benadrukt, zijn het juist twee zielen die zich met elkaar verbonden voelen door hun liefde voor spontaniteit en gekkigheid, maar ook door het gevoel niet begrepen te worden door de maatschappij.

Ziek kind
Als hun dochter Maybelle (Nell Cattrysse), vernoemd naar Maybelle Carter, op zesjarige leeftijd kanker krijgt, leveren ze met zijn drieën een dappere strijd. Het is diep ontroerend om te zien hoe deze mensen hun ego opzij te zetten en voortdurend proberen in te zien wat het beste is voor het kind. Als Maybelle aan Didier vertelt dat de vogel, die ze eerder die dag te pletter heeft zien slaan tegen een ruit, nu een sterretje aan de hemel is, ziet Didier in dat ze op deze manier haar eigen sterfelijkheid probeert te verwerken. Heldenbergh speelt hier bijzonder knap hoe pijnlijk het is voor Didier om te moeten kiezen om trouw te blijven aan zijn eigen atheïstische overtuigingen, of om deze in te slikken als hij daarmee zijn dochter kan troosten. Deze lankmoedigheid kan hij wel opbrengen voor zijn doodzieke kind, maar als later ook Elise voorzichtige tekenen van spiritualiteit begint te vertonen, wordt het hem te kwaad. En dan wordt er flink geschreeuwd op de boerderij. En dan gaat het van kwaad tot erger, zowel in het verhaal als in het acteerwerk, dat erg begint te lijken op de explosieve stijl uit de Nederlandse theaterwereld.

Subtiel acteerwerk
Een overeenkomst met O Brother Where Art Thou? is Didiers band, die de zware en wat mij betreft misplaatste taak heeft om als comic relief te dienen. Omdat het grootste deel van de film zo serieus van toon is, slaat het totaal dood dat de bebaarde dobrospeler bij elke gelegenheid als een boerenkinkel door het beeld huppelt en grimassen trekt die doen denken aan het personage van John Turturro als die in O Brother Where Art Thou? een slapstick-achtige vermommingsscène speelt. Ook kreeg ik een beetje buikpijn van de Elvis-imitator-imitatie van een ander bandlid. Na enkele van dit soort scènes kreeg het publiek in de bioscoop de Pavlov-reactie dat er bij het zien van de band, gelachen moest worden. Dat in twee van wat eigenlijk de meest tragische scènes zouden moeten zijn, de bandleden “spontaan” begonnen te zingen of spelen, rukt de kijker totaal uit de beleving van de film. Een daarentegen wel een ijzingwekkend mooie scène is die waarin Elise en Didier, na hun heftigste ruzie ooit, moesten optreden in een prestigieuze concertzaal. Terwijl ze het romantische duet “If I needed you” zingen, probeert Didier contact te maken met Elise, terwijl Elise alleen maar bezig is met overleven. De pijnlijke constatering dat als je uit elkaar bent gegroeid, zelfs muziek niet de magische kracht heeft om de wonden te helen, moet voor alle zangers herkenbaar zijn en kwam in ieder geval bij mij snoeihard binnen. Het acteerwerk in deze scène is subtiel en subliem: wat Elise en Didier niet uitspreken voelt het publiek veel duidelijker dan alles wat ze daarna weer naar elkaar gaan schreeuwen.

Turks Fruit
Het plot van de film roept associaties op met Turks Fruit, Hable Con Ella en In the Bedroom, en de cinematografische stijl doet denken aan een light versie van Irréversible gemixt met Walk the line. De soundtrack is niet heel vernieuwend: uit O Brother Where Art Thou? is letterlijk het arrangement van “Go to sleep you little baby” geplukt, de grote bluegrass klassieker “Will the Circle Be Unbroken?” heeft een prominente rol, “The Boy Who Wouldn’t Hoe Corn” wordt gespeeld in het arrangement van Dan Tyminski, en voor “If I Needed You” heeft duidelijk het duet tussen Townes Van Zandt en Emmylou Harris model gestaan. Nou is dat helemaal niet erg, want het zijn stuk voor stuk mooie songs die prima worden uitgevoerd door de acteurs zelf.

Bluegrass en sexy dames
Het zou zomaar kunnen, vooral omdat deze film bluegrass cool maakt door er sexy dames met tattoeages aan te koppelen dat deze film dé Benelux-bluegrass hype van 2013 inluidt. Maar die kans was wel wat groter geweest als er gekozen was voor wat meer creativiteit in de soundtrack. “Real musicians have dayjobs“, is een sticker die op veel instrumentkoffers van bluegrassmuzikanten prijkt; het is niet bepaald een genre waarmee je zo makkelijk, zoals de tweede verhaallijn van de film doet geloven, opklimt van kroegjes naar zomerfestival om te eindigen in een concertzaal à la Grand Ole Opry. En al helemaal niet als wat je daar neer zet niet zo heel veel meer is dan een matige kopie van het origineel, met een gebrekkige uitspraak van het Amerikaans-Engels. Maar met een beetje geluk weet de film, of de bijbehorende concerttour, genoeg mensen te inspireren om zich zelf bezig te gaan houden met deze prachtige muziekstijl. Want ondanks mijn gemengde gevoelens vind ik in ieder geval dat deze film erin geslaagd is uitdrukking te geven aan die unieke liefde die mensen uit de Lage Landen kunnen voelen voor de muziek uit de Appalachian & Smokey Mountains.