Archeologie. In Nederland zijn we blij met zo’n beetje iedere steen die we vinden, maar in Italië werkt dat dus net even wat anders. Archeologie is er in overvloede. Er zijn meer opgravingen dan er toeristen zijn, en er is meer onderhoud nodig dan de overheid kan en wil betalen. Overal waar een spade de grond in gaat vindt men resten. Met name de Romeinse Keizertijd is een terugkerend probleem in zo’n beetje iedere vorm van stadsontwikkeling. Zie ook de haperende aanleg van de nieuwe Romeinse metro – die wel heel mooi onder het antieke stadscentrum door zal rijden, maar er bijna niet zal stoppen, omdat er bijna geen plek te vinden is waar je met goed fatsoen een station kan bouwen (Amsterdammers raad ik graag aan er eens wat over te lezen. De Noord-zuidlijn is een soepel lopend droomproject vergeleken met de aanleg van metrolijn C tussen Colosseum en St. Pieter). Romeins beton is een blok aan het been van iedere Italiaanse planoloog.
Het probleem van iedere overvloed is verwaarlozing. Zo nu en dan duiken er foto’s of horrorverhalen op van archeologische monumenten – een paar decennia geleden opgegraven, vol trots gepresenteerd aan het publiek, soms zelfs gepubliceerd, en vervolgens vergeten. Een archeologisch park werd ingericht, maar niemand kwam. Bordjes verbleekten in de zon, het onderhoudsbudget raakte uitgeput, en het onkruid sloeg toe. Hekken gingen gaten vertonen, graffiti verschenen, en uiteindelijk deden de lokale bewoners er wat men in Italië gewoonlijk op braak liggend land doet – in chronologische volgorde: neuken, pissen, poepen en, uiteindelijk, vuil storten. Tenzij – een opgraving is een kuil – moeder natuur de zaak al eerder opgelost had door de zaak onder te regenen, zoals gebeurde met het unieke prehistorische dorp van Nola (1700 v.Chr) aan de voet van de Vesuvius. De na een vulkaanuitbarsting bedolven resten waren van leem, dus u snapt wat daar onder water van overbleef.
Met name in dichtbevolkte gebieden, zoals rondom de baai van Napels, is de situatie ronduit deplorabel. Helaas staan daar ook de meeste en belangrijkste resten – neem nou Pompeii. Nu is de situatie in Pompeii zelf al zorgwekkend genoeg, maar in de omgeving is het nog veel erger. Daarom heeft het ministerie nu een drastische, maar begrijpelijke maatregel aangekondigd: een aantal boerderijen die in de omgeving van Pompeii zijn opgegraven zullen opnieuw onder de grond verdwijnen. Er is geen geld om het onderhoud te betalen, het dak dat men bij de opgraving aanbracht stort langzaam in, er is overlast van vocht, en het geld is op.
De lokale bevolking van het dorpje Terzigno, waar de villa’s liggen, sputtert voor de vorm wat tegen – want ze wilden er graag een archeologisch park van maken, en zo het lokale toerisme een impuls geven – maar eigenlijk weten ze zelf ook wel dat dat een doodlopende weg is. Hoogstens volgt een eenmalige som geld, en (nogmaals) de geschetste cyclus met de bordjes, de zon, het onkruid, de liefde, en het vuilnis, maar dat is het dan. Het zal nooit wat worden. Toeristen hebben een vol programma, in de Baai van Napels, en daar past een bezoek aan de relatief schamele resten van Terzigno niet in – nog even los van de stank die de gigantische vuilstort ter plekke in de omgeving verspreidt.
Voor de duidelijkheid: het gaat hier om resten waar we in Nederland een Heel Groot Nationaal Museum omheen zouden bouwen waar menig schoolklas vervolgens een bezoek aan zou brengen. Archeologisch monument is een relatief begrip. Toch is het goed dat het zo gebeurt. Sterker: zouden ze vaker moeten doen, in Italië. Opgegraven resten boven de grond waar niemand naar kijkt verdoen hun tijd, en verpieteren voor niets. Die kun je beter weer inpakken onder een dikke laag zand. Voor volgende generaties.