De documentaire Lee Towers: The Voice of Rotterdam gaat dit weekeinde in première op het Filmfestival Rotterdam. Een portret van Lee Towers ten tijde van zijn afscheidsconcert in het Rotterdamse Ahoy eind 2011. ThePostOnline’s Michiel Blijboom trok in dezelfde periode met Towers op. Een reportage: “De Huijzers zijn altijd harde werkers geweest, Michiel. Ikzelf had twee krantenwijken. En dat heeft me gevormd. Gemaakt tot wie ik ben.”
De telefoon bromt. Op het display verschijnt de naam ‘Lee Towers’.
“Auto al geparkeerd?”
“Nou eh, Leen, we kunnen niet bij het schip komen, want vanwege prinses Margriet is de hele kade afgezet en…”
“Gewoon mijn naam noemen. Ik zie je zo.”
Captain’s Dinner aan boord van de Hr Ms Rotterdam. Eten voor het goede doel, met onder de genodigden de zuster van de koningin. De ongekroonde koning van Rotterdam komt er een moppie bij zingen. Niet te lang, want rond middernacht heeft hij nog een schnabbel in Enschede. En de volgende dag wacht alweer een volle feesttent in Havelte.
Een uur niet gezongen is een uur niet geleefd. Dat zou het motto kunnen zijn van Leen Huijzer (Bolnes, 1946), die als Lee Towers al 35 jaar een constante factor is in de Nederlandse showbizz. Sinds wijlen Duys hem in 1975 introduceerde als De Zingende Kraandrijver (“Terwijl ik in feite onderhoudsmonteur was”) is de Zuid-Hollandse crooner geen dag meer uit beeld geweest. Als eerste vaderlandse artiest (“Ik heb ze allemaal les gegeven”) kreeg hij sportpaleis Ahoy vol. Sterker: tussen 1984 en 2000 was hij er liefst vijftig maal gastheer op zijn eigen Gala of the Year. Op 1 november aanstaande wil hij er nog éénmaal een toegift geven, One Night Only. “Omdat ik dit jaar 65 ben geworden en vijftig jaar met muziek bezig ben,” zegt hij, als we elkaar de hand drukken. Glinsterende ogen achter de karakteristieke brillenglazen. “En ook omdat ik elf kleinkinderen heb, waarvan de meesten opa nog nooit in Ahoy hebben zien staan. Het wordt een emotioneel gebeuren, Michiel.”
Lee Towers staat bekend als de Nederlander die in zijn loopbaan meer handen heeft geschud dan de koningin. Ook aan boord van de Hr Ms Rotterdam kan iedereen binnen een straal van een meter weer rekenen op zo’n fysieke blijk van waardering. “Artiesten die hun publiek straal voorbij lopen, ik snap ze niet. Een hand geven kost toch niets?”
Towers blijft vriendelijk en voorkomend, overal en altijd. Ook als hem door een meisje met een blote schouder te verstaan wordt gegeven dat het optreden op het Captain’s Dinner ‘een uitloop van 35 minuten’ heeft, ‘omdat het uitserveren van de eerste gang wat langer duurde’. Zijwaarts mompelend: “Dan haal ik er gewoon een nummer af, Michiel. Ik móet nou eenmaal om kwart voor tien in de auto zitten, anders ben ik niet op tijd in Enschede.” Tegen het meisje met de blote schouder en tegen de Jody Singers, Towers’ vaste achtergrondzangeressen: “Kennen jullie die van die olifant die de bus in komt? Dit is de eerste keer dat ik een olifant in m’n bus heb, zegt de chauffeur. Waarop die olifant zegt: Het is ook de láátste keer, want morgen is m’n brommer weer gemaakt!”
Vriendschappelijke tik. “Ga je mee?”
Op weg naar de eetzaal, waar de genodigden charitatief zitten te kauwen: “Ik was de eerste in Nederland met een draaiend podium. In ’87 had ik een trap van zeven meter met bovenaan een écht paard. Was toen ik een ode aan de indianen bracht. Ballet eromheen, iedereen verkleed als indiaan.” Met zijn karakteristieke, mahoniehouten stemgeluid: “They took the whole Cherokee nation and put us in this reservation. Took away our ways of life, the tomahawk and bow and knife. BUT SOMEDAY WHEN THEY’VE LEARNED: CHEROKEE NATION WILL RETURN! En dat dan staccato, Michiel. Kippenvel. Alleen heb ik dat stuk nooit op tv gebracht, want in close-up zag je toch dat het pruiken waren.”
De zaal in loerend: “Ik zal Margriet straks maar even een handje geven. Ze kent me wel. En al was dat niet zo, dan deed ik het nóg. Heb jaren geleden eens opgetreden voor de oude president Bush. Daar mocht je zogenaamd ook niet bij. Deed ’t toch. Nou, hij wilde mooi met me op de foto. Schitterend.” Iets scherper turend: “Hé, er is ook een violist. Kun je nagaan wat er aan de strijkstok blijft hangen!” En die laatste maakt hij af met een knipoog, vet als echte boter. Tegen het meisje met de blote schouder: “Er loopt een man met een vioolkist door Amsterdam. Vraagt ie aan een voorbijganger: Hoe kom ik in het Concertgebouw? Zegt die voorbijganger: Flink blijven oefenen!”
Het meisje met de blote schouder vindt ‘m ‘heel flauw’.
Een onverstaanbare spreker knabbelt ondertussen almaar meer van Towers’ zuivere speeltijd af. Mompelend: “Dan doe ik er vijf. Dat waren er zes. Ja, ik ga me straks niet doodrijden hoor. Ik was op tijd!”
Aangekondigd als ‘Mystery Guest’, wat in zijn thuishaven Rotterdam een merkwaardige classificatie is, baant Towers zich al handenschuddend een weg door de malende meute. De menukaart vermeldt nasi goreng, sambalboontjes met gamba’s, saté ajam en babi ketjap. Prijs per tafel: 5.950 euro (excl. BTW). Vanaf de bühne: “Hebben we er zin in vanavond? I can see clearly now, the rain is gone… Laat je horen Rotterdam! I can see all obstacles in my way… Hey! ”
Op de dansvloer worden de eerste sambalboontjes eruit gezweet.
“Ik heb toch het gevoel dat we hier één grote vriendenclub zijn, positief gezien,” zegt de man wiens aankondigingen altijd recht uit het hart komen. Zijn mooiste ooit: “Het volgende nummer gaat over zinloos geweld. Hou daar verdomme toch eens mee óp, mensen!”
De finale nadert. Want Enschede roept. “Mensen, het gaat erom wie er naast je staan en, minstens zo belangrijk, wie er áchter je staan. Want je kunt het niet alleen, mensen…” En terwijl de Marinierskapel de eerste tonen van You’ll Never Walk Alone inzet: “Dan gaan we nu effe met z’n allen ongelóóflijk de beuk erin gooien, Rotterdam!”
En iedereen deint mee. Prinses Margriet misschien nog wel het meest. Wat heet: met haar armen omlaag doet ze denken aan zo’n speelgoedclowntje zonder benen, dat na één tik onafgebroken heen en weer slingert. Als ze maar niet zeeziek wordt, ben je geneigd te denken.
“Ja mensen,” zegt Towers, als de laatste koperklanken zijn weggestorven, “zo heeft u een klein beetje een idee gekregen wat er op 1 november in Ahoy gaat gebeuren. Er zijn nog kaartjes!”
“Zag je Margriet uit ‘r plaat gaan?” vraagt de zanger, als hij backstage zijn vlinderdasje lostrekt. Achtergrondzangeres Jody Pijper vond dat het eerste nummer ‘niet helemaal lekker ging’. Towers, grijnzend: “Daarom sla ik dat ook altijd het liefste over.”
“Ik ben een soort smeerolie voor Rotterdam,” zegt LT, terwijl hij met zijn Mercedes wegzoeft van het schip, in de richting van de Erasmusbrug. Voor iedereen die hij daarbij passeert is er een opgestoken duim. “Ik ben havenambassadeur voor het leven, heb de Erasmusspeld, de erepenning van de stad Rotterdam, een standbeeld in Ahoy… Deze stad past bij mij. In Rotterdam kun je nog een afspraak maken op de achterkant van een kartonnen doos. Een man een man, een woord een woord. Daarom is het me hier ook gelukt om sponsors binnen te halen voor 1 november.” We glijden langs het donkere havenwater, waarin een bont palet van neonlicht wordt weerspiegeld. “Mijn motto is altijd geweest: believe in your dreams. Ik geloof in wat ik doe. Dat was in ’84 zo, toen iedereen me voor krankzinnig versleet toen ik aan het Ahoy-avontuur wilde beginnen, en dat is nu weer zo. Het gaat lukken, Michiel. Al bij de eerste acht telefoontjes kwam ik in een warm bad en toen vielen alle puzzelstukjes op hun plek.” Stralend van de voorpret: “Zeventig man orkest, zeven achtergrondzangeressen, dertig meiden ballet… Het moet worden zoals met Sinatra destijds, in Madison Square Gardens. Stijlvol en chique. En het gáát lukken. Weet je waarom? Omdat iedereen ’t me gunt. En dát is weer omdat ik altijd respectabel met mensen ben omgegaan.”
Terwijl Rotterdam steeds kleiner wordt in de achteruitkijkspiegel: “Ik kom uit een kansarm gezin. Wij hadden thuis niet te vreten, Michiel. Zes kinderen waren er. Mijn vader was beurtschipper, vond mijn muziekaspiraties maar niets. Ga liever een vak leren, dan kun je je boterhammetjes verdienen, zei ie altijd. Had ook te maken met zijn achtergrond. Zwaar christelijk. Bij ons thuis werden alleen stichtelijke liederen gezongen. Op zondag moesten we binnen blijven. Ging vader drie uur lang uit de Statenbijbel voorlezen. Rotsvast in z’n geloof, was ie. Over de eerste mens op de maan zei ie later: Laat je toch niet alles wijsmaken, jongen.”
Turend over de snelweg: “Ik was de op één na jongste, maar wel de eerste die aan het regime ontsnapte. Klom gewoon over het hek. Waar is Leen? vroegen ze, maar niemand die het wist. Ik weet het nog goed, zal een jaar of 10, 11 geweest zijn. Met m’n vriendje naar de Cineac. Ik durfde niet achterop zijn fiets, bang dat God me zou straffen en dat ik eraf zou vallen. Heb ik de hele weg achter die fiets aangerend. Eenmaal bij de bioscoop durfde ik niet naar binnen, want thuis hadden ze gezegd dat de bioscoop het voorportaal van de hel was. Heel, héél voorzichtig ben ik toen de eerste klapdeur doorgegaan. Zag ik af en toe een flits van het bioscoopscherm. En daarna ben ik ook echt de zaal ingegaan. Het was een doorlopende voorstelling, maar ik ben er drie uur blijven zitten. Fantastisch. Maar thuis kreeg ik er natuurlijk wel van langs.”
Zuchtend: “Wij schikten ons in ons lot, Michiel. Voor de Huijzers was er vroeger geen grote vakantie. Wij gingen bonen plukken – en aardbeien. Centjes verdienen,want dat was hard nodig. Als ik een kwartje kreeg van de buurvrouw, ging ik dat niet versnoepen. Nee, ik bracht het naar m’n moeder. Aan de blik in haar ogen zag ik hoe blij ze daarmee was. Hier, neem effe een slokkie.”
Lee Towers, de enige artiest die een flesje water deelt met een journalist.
“Ben jij er eentje van die ouwe Krijn? zeiden ze vroeger. En dat voelde alsof m’n hart eruit werd gerukt. Krijn, mijn vader, was dertig jaar ouder dan mijn moeder. Zij was de verpleegster van zijn eerste vrouw. Er zat dus méér achter dat ‘ouwe Krijn’. In hun ogen was het een schande, een man van 51 met een meisje van 21. Weet je: soms heb ik weleens het gevoel dat ik hem met mijn carrière een beetje aan het rehabiliteren ben. Dat die mensen van vroeger zien dat een van die kinderen van ‘die ouwe Krijn’ toch wat bereikt heeft. De roem zelf, die doet me niet zoveel. Als m’n kinderen en kleinkinderen straks maar met liefde en respect aan me terugdenken als ik er niet meer ben. Dát vind ik belangrijk.”
Asfalt, zo ver het oog reikt. Nog steeds. Towers: “Ach, je kunt wel denken: had pa dit allemaal maar meegemaakt, maar dat is onzin. Want hij vond het helemaal niets wat ik deed. Ik was ook de enige die echt met muziek bezig was. Mijn broer Bas heeft z’n leven lang bij de fanfare gezeten, maar dat was niet professioneel. Ik had op m’n vijftiende m’n eerste bandje: The Jumping Dynamites. Waardeloze naam natuurlijk, leek veel te veel op The Jumping Jewels van Johnny Lion. Maar we werden wel zevende bij de Noordzeekust talentenjacht. Mochten we een proefopname maken. Was een beetje een zoethoudertje.”
“De Huijzers zijn altijd harde werkers geweest, Michiel. Ikzelf had twee krantenwijken. En dat heeft me gevormd. Gemaakt tot wie ik ben. Nog altijd ben ik bereid om de handen uit de mouwen te steken. In principe ben ik m’n eigen manager, m’n eigen producer en m’n eigen PR-man. En ook nog eens de artiest. En nee, ik vind het helemáál geen gekkenwerk om ’s ochtends een interview te hebben in Scheveningen, ’s middags een soundcheck in Rotterdam, ’s avonds een optreden in Rotterdam, daarna nog eentje in Enschede en dan terug te rijden naar Scheveningen, waar ik woon. Ik ben straks pas om vijf uur thuis, maar daar zit ik niet mee. Waarom, ik heb toch het mooiste vak van de wereld? Bovendien: vroeger in de haven maakte ik dagen van 36 uur!” Zuchtend: “Ik ga altijd na een optreden naar huis, áltijd! Hoe ver het ook is. Terug naar Laura, m’n lotje uit de loterij. Negenendertig jaar zijn we nu getrouwd en ik ben nog altijd heel zuinig op haar. Zéker na die hotelbrand van een aantal jaren geleden, toen ik het ergste en het mooiste moment van m’n leven beleefde. Dat je denkt dat je haar voor altijd kwijt bent en dat je haar dan tóch ineens weer hebt…”
We zwijgen.
Een halfuur later zit Lee Towers aan de patat. Hij neemt er een zompige bitterbal bij. Showbizz in Nederland. Het is middernacht en over een halfuur moet hij de bühne op. De firma Hatrans, een expeditiebedrijf uit Oldenzaal, bestaat 35 jaar en heeft de sponsorlounge van de Grolsch Veste afgehuurd om een en ander te vieren. Showorkest Hollywood Boulevard, de voormalige begeleiders van André Hazes onder leiding van meestergitarist Jan Buis, zorgt voor de muzikale omlijsting van een programma dat naast Lee Towers ook het wandelende luchtalarm Glennis Grace bevat. Towers zelf, onafgebroken handen schuddend, wordt door presentatrice Kim Kötter aangekondigd als ‘de man die vroeger de Nederlandse Frank Sinatra werd genoemd maar nu misschien wel bekender is als Lee Towers’. Dat is er eentje om de volgende ochtend nog eens rustig terug te lezen.
“Zo mensen, goeiemorgen. Ik sta daarnet bij de benzinepomp, zegt die pompbediende: U hebt een heel bekend gezicht. Ik zeg: Ik zal ‘t maar zeggen, ik ben Lee Towers. Zegt ie: Oké, maar tóch hebt u een bekend gezicht! HEBBEN WE ER EEN BEETJE ZIN IN MET Z’N ALLEN??”
En dat heeft Enschede, al dan niet aangemoedigd door een urenlange vrijage met het product van de lokale brouwerij. Towers, tussen Hurt van Timi Yuro en Suspicious Minds van Elvis Presley door: “U bent een geweldig publiek! Wat een heerlijk feest! André, wat heb je een mooi bedrijf opgebouwd, man! En wat heb je veel vriendjes om je heen verzameld! Deze is voor jou, André. You’ve got a friend…”
De jubilaris heet Gerard.
Na afloop tegen Jan Buis, met een colaatje: “Jullie speelden heel goed vanavond. Jammer dat die vent er steeds doorheen zong.” En, serieuzer: “Dit is mijn leven, Michiel. Dit is mijn vak. Dit is mijn eten en drinken. Je moet er toch niet aan dénken dat je dat niet meer kunt doen?” En met die laatste rits opmerkingen valt het denkbeeldige kwartje. En wordt duidelijk waarom hij nog steeds via Enschede van Rotterdam naar Havelte rijdt, om You’ll Never Walk Alone en I Can See Clearly Now te zingen. Thuis in Scheveningen, bij zijn lotje uit de loterij, is hij Leen Huijzer. Op en rond de bühne is hij Lee Towers. En Leen Huijzer vindt het héérlijk om Lee Towers te zijn.
Het is vijf over half drie als hij met een bos bloemen in zijn hand de Twentse nacht in stapt. Maar niet voordat hij de portier nog even een hand heeft gegeven. Met pretoogjes: “Ken je die van die olifant die de bus in komt?”
Een impressie van dat historische concert in Ahoy uit 2011 ziet u hieronder:
http://www.youtube.com/watch?v=dTeSEPYhPY0
Michiel Blijboom is senior copywriter, junior graphic designer, pendelt tussen Amsterdam en Manchester maar is boven alles spindoctor in zijn eigen weblog.