Wie heeft hem niet op de plank staan? Voor één of twee euro liggen zijn boeken steevast naast die van Carmiggelt in boekenkraampjes op de markt. Ik moet me altijd inhouden er niet weer eentje mee te nemen. Bomans werd precies 100 jaar geleden geboren – reden om zijn boeken dit jaar centraal te stellen. Waarom is zijn werk nog steeds perfect voor op het nachtkastje?
Ik moet gelijk toegeven: Erik of het klein insectenboek heb ik nooit gelezen. Die stond op de lijst, dus met mijn recalcitrante puberhoofd wilde ik dat genoegen de school niet doen. Ik bepaalde mijn eigen lijst wel in de brugklas. Dat werd een bizarre mix van Multatuli, Carmiggelt, Hildebrand, Giphart, Finkers, Piet Paeltjens en Godfried Bomans. Het werd goedgekeurd; godzijdank bleef mij daardoor de troep van Mulisch en Krabbé bespaard.
Van Bomans had ik destijds ‘Een Hollander ontdekt Vlaanderen’ gelezen, een boek naar aanleiding van zijn reizen. Onmogelijk om een boekverslag van te schrijven (evenals over dat van Finkers, wat gewoon uitgeschreven theaterteksten waren – probeer dan maar eens een ‘hoofdpersoon’ en ‘gebruik van tijd en ruimte’ te verzinnen). Bomans vertelt in korte verhalen en interviews zijn kennismaking met onze Zuiderburen. Het leest eerder als een amusant geschiedenisboek dan een roman. Het boek verscheen een paar weken voor zijn dood, nadat de interviews waren uitgezonden op televisie. De discussie die oplaaide – “die Bomans met zijn humor en kritische blik is nergens goed voor” heeft hij niet kunnen voeren.
Zo scherp als hij schreef, zo welbespraakt was hij eveneens. In een interview met minister Van Mechelen komt zeer mooi naar voren hoe Bomans vriendelijk een steek onder water uitdeelt.
Bomans: “Het treft me dat, wanneer je hier ministers ontmoet ze ook allemaal hoogleraar zijn, de meesten althans.”
Van Mechelen: “De meesten is misschien wat veel gezegd, maar een groot gedeelte van onze actuele ministers zijn inderdaad hoogleraar.”
Bomans: “Dat bestaat in Nederland niet. Wij beschouwen het ministerschap als een fulltimejob en het hoogleraarschap lijkt ons ook iets waar je je handen aan vol hebt. Nu rijzen er twee mogelijkheden: of de Belgische ministers zijn gigantische geesten of ze doen beide dingen maar half. Ik haast mij hieraan toe te voegen dat ik natuurlijk tot de eerste opvatting neig.”
Andere boeken van hem, zoals Buitelingen en Noten Kraken, verschijnen met regelmaat nog op mijn nachtkastje. De passages lezen als een prettige middag op een bankje in zon. Geen wolkje aan de lucht, je ogen sluiten, je voelt de warmte op je huid. En dat gevoel is heerlijk vlak voor het slapen gaan.
Bomans heeft bijvoorbeeld de gave om een simpele avond van mannen onder elkaar te verheffen tot een wetenschappelijke kwestie, die het antropologisch onderzoek waard is.
Een der conversatie-vormen, die een goed gastheer als de dood vreest (of liever: behoort te vrezen), is het zgn, “tappen” van schuine moppen. De uitdrukking “tappen” duidt op een bijna onbeperkte voorraad, een in reusachtige tonnen opgeslagen hoeveelheid, waarvan men slechts het kraantje behoeft open te draaien om zich naar hartenlust te laven. En inderdaad kan dit stadium van gesprek, eenmaal aangebroken, uren en uren aanhouden. Een troepje heren, dat des avonds om 11 uur enigszins kwijnend bijeen zit, kan door het morgenkrieken verrast worden met rode koppen en glinsterende ogen, nog immer bijeen zittend, doch nu ademloos van spanning.
Een zo opmerkelijk verschijnsel mag de amateur-psycholoog niet onberoerd laten. Hier dient het ontleedmes met kracht te worden ingezet, wat ook de lezer van deze operatie denke. Valse schaamte bij een schrijver is altijd uit den boze. Hoeveel te meer waar het hier een terrein betreft, zo maagdelijk en onontgonnen als het vuilbekken, dat tot dusverre totaal aan de aandacht der beroepspsychologen is ontsnapt. (Buitelingen, p. 101)
Net als Multatuli’s Ideeën hield ook Bomans er een aantal visies op na. Zijn zogenoemde ‘invallen’ van 60 jaar geleden dienen heden ten dage nog steeds als stof tot nadenken:
Niets verlamt zozeer de opgewektheid als de aanblik van een Nederlandse stad op Zondagmiddag.
Voor velen is het Godsbegrip niets anders dan een verlenging van het oude Sinterklaas-geloof.
Wanneer de mensen over hun gelukkige ogenblikken spreken, halen zij altijd herinneringen op. De oorzaak hiervan is deze, dat het geluk de eigenschap heeft slechts zichtbaar te worden, als het voorbij is.
Mijn ‘inval’ voor dit mooie jaar: toch maar eens Erik of het klein insectenboek lezen.