Humor

Morgen treedt Sepp af

17-02-2013 13:00

Sepp komt moeizaam overeind. Alles doet pijn, maar dat is al jaren, decennia zo. Slaap, wat zou hij niet geven voor meer dan twee uur onafgebroken slaap. Hij trekt zijn roze pantoffels aan en stommelt zich een weg naar de badkamer. Sepp plast, wat ook al jaren geen prettige bezigheid meer is. Te vaak, te onregelmatig, te pijnlijk. Hij kijkt naar de hoogbejaarde man in de spiegel. Hij is nu bijna driemaal zo oud als Jezus was toen hij aan stierf aan het kruis. Voor de vergeving van onze zonden. Iets waar Sepp steeds vaker aan twijfelt, hij voelt zich ouder dan God.

Hij trekt een donkerrode kamerjas aan en verlaat de slaapkamer. Buiten de deur van zijn appartement zit een slaperig uitziende Zwitser. Zijn naam kan Sepp allang niet meer onthouden, maar in gedachten noemt hij hem Simon. “Grüss Gott,” mompelt Sepp, Simon knikt, staat op en loopt met hem mee de lange corridor in. De gangen, hallen en trappenhuizen waardoor het tweetal zich een weg baant, zijn nauwelijks verlicht, maar Sepp zou zijn weg er ook in het aardedonker vinden. Meer dan 30 jaar, denkt hij.

De Kluis

“Naar het archief?” vraagt Simon hem in het Duits als hij voor de zoveelste keer een deur voor hem openhoudt. Sepp glimlacht vermoeid en knikt. Het speciale, niet het ‘gewone’ geheime, denkt hij erbij, maar dat weet de Zwitser allang, het is niet hun eerste nachtelijk trip naar wat iedereen hier “de kluis” noemt. “De Bunker” zou een betere naam zijn, denkt Sepp. Als zij het speciale archief (fysiek en filosofisch gescheiden van het zogenaamde – maar semiopenbare –  Geheime Archief) bereiken, vissen Sepps reumatische vingers een elektronische keycard uit de zak van zijn kamerjas. Naast de kluisdeur staat een andere Zwitser die uit een bureaula een identieke kaart haalt. Sepp kan zijn naam allang niet meer onthouden, maar in gedachten noemt hij hem Peter. Niemand spreekt. Sepp en de Zwitser halen in een perfect ingestudeerde dubbelpantomime tegelijkertijd hun kaarten door twee identieke gleuven en het rode licht boven de massieve metalen kluisdeur springt op groen.

Simon en Peter duwen met enige moeite de zware deur open en Sepp treed het geheime Geheime Archief binnen. De twee Zwitsers blijven achter, Sepp weet dat zij een sigaret gaan roken, wat eigenlijk niet mag, maar vaak bietst hij er eentje van hen na afloop van zijn bezoek. Het archief is minuscuul vergeleken met de tientallen kilometer boekenkasten van het officiële, toch staan ook hier duizenden mappen gestapeld tegen metershoge wanden.

Sepp laat zich vermoeid zakken in de leren Chesterfield fauteuil die hij in het archief heeft laten zetten. De wandeling door de donkere gangen is zijn dagelijkse, of liever nachtelijke portie beweging en hij is uitgeput. Fysiek, maar vooral geestelijk, want hij weet wat hij de komende uren tegemoet gaat. Naast zijn fauteuil staat een notenhouten tafel waarop – schijnbaar willekeurig – enkele dossiermappen liggen. Sepp pakt de dichtstbijliggende en trekt er een door paperclips bijeengehouden stapel papieren uit. De tekst is in het Engels en komt uit Dún Laoghaire. Sepp vermoedt dat dit ergens in Ierland ligt, maar hij weet niet precies waar. Op het voorblad heeft iemand een rode stempel gezet: Top Secret. Hij bladert door het document en begint te lezen.

Top Secret

“Sister Mary-Eunice bond mijn polsen en enkels aan de spijlen van het bed. Zij zei dat de Heer een speciale straf had voor kleine, leugenachtige hoertjes zoals ik. Toen ik zei dat ik nog maagd was, sloeg zij mij in het gezicht en verbood mij dat woord te gebruiken: ‘Hoeren zijn geen Heiligen’. Ik kreeg een prop in mijn mond en zij begon mijn bovenbenen te bewerken met haar roede. Zij sloeg mij tot bloedens toe, maar ik schreeuwde niet. Dat maakte de zuster nog woedender. Zij trok mijn nachthemd omhoog zodat mijn borsten bloot waren en haalde een klein zilverkleurig voorwerp uit haar zak. Zuster Mary-Eunice bekeek het van dichtbij en las voor: ‘Zippo. Bradford, Pa. Made in USA.’ Zij hield het voorwerp voor mijn gezicht, ik zag dat het een aansteker was. Zuster Mary-Eunice knipte de aansteker open en hield de vlam tegen mijn tepel aan. Nu schreeuwde ik wel, maar de prop in mijn mond absorbeerde het geluid.”

Sepp stopt het dossier terug in de map en pakt een andere van de tafel. In een plastic mapje vindt hij een krantenartikel. Hij begint te lezen, de woorden zien er bekend uit, lijken op zijn moederstaal, maar hij begrijpt ze niet. Aan het artikel zit een a4tje vastgeniet met een vertaling in het Engels. “Het onlangs naar buiten gekomen abnormaal hoge sterftecijfer in Huize St. Joseph in Heel heeft eventueel te maken met massale kinderdoding. De oud-hoofdverpleegkundige van de rooms-katholieke zorginstelling in Limburg zegt vanavond in Brandpunt dat begin jaren 50 een broeder ‘zo’n twintig geestelijk gehandicapte kinderen van het leven beroofde’. Vorige maand kwam naar buiten dat de commissie-Deetman, die onderzoek doet naar seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk, ook Huize St. Jopseph onderzoekt. Tussen 1952 en 1954 zijn daar meer minderjarige jongens overleden dan gemiddeld. Het zou gaan om 34 jongens.”

Ook dit dossier stopt Sepp terug in de bijbehorende map. Hij kijkt voor zich uit de donkere gang van de archiefkasten in en verzamelt moed. Als hij de volgende map wil pakken, merkt hij pas hoe diep zijn vingers zich in het leer van de stoelleuning hebben geboord. Als Innocentius X, denkt Sepp, maar dan Bacons versie. Rigor Mortis. Het volgende dossier dat hij leest komt uit Milwaukee, Wisconsin, USA. Ook dit stuk heeft een rode stempel: “Confidential”, iemand heeft er met de hand nog “Strictly” bovengeschreven. Sepp bladert door de papieren tot hij komt bij vel, getiteld “Bekentenis van Father Lawrence Murphy”.

sepp

Strictly Confidential

“Vraag: Wat deed u toen? Murphy: Ik gebaarde hem zijn kleren uit te trekken. Vraag: Deed hij dat? Murphy: Ja. Vraag: Wat deed u? Murphy: Ik opende mijn broek en beroerde mijn lid. Vraag: En toen? Murphy: Ik ging voor de opening staan en gebaarde tegen T. dat hij mij in zijn mond moest nemen. Vraag: Wat voor opening? Murphy: De biechtstoelen in St. John’s hebben een opening zodat wij kunnen gebaren met de leerlingen. Vraag: U spreekt gebarentaal vloeiend? Murphy: Ja. Vraag: Wat gebeurde er toen? Murphy: T. nam mijn lid in zijn mond totdat ik… (aarzeling) Totdat ik klaar was. Vraag: Waarom deed u dit? Murphy: Weet u, u moet begrijpen, veel jongens in St. John’s zijn nogal in de war. Seksueel, bedoel ik. Het risico bestaat dat zij dan relaties met elkaar aangaan. Om dat te voorkomen, bood ik een uitlaatklep voor hun behoeften. Vraag: Dus naar uw mening bewees u de leerlingen een dienst. Murphy: Ja. Vraag: Deed u Gods werk? Murphy: In zekere zin, ja.”

Sepp laat het dossier op de grond vallen. Nacht na nacht zit hij hier op zijn Judaswieg en leest dezelfde gruwelen. Geweld, misbruik en verkrachting, verkrachting, steeds maar weer verkrachting. De duizenden zaken die Sepp in zijn vorige baan onder het vloerkleed veegde, die hij toen weigerde te lezen of te behandelen. Nu doet hij hier boete, zijn eigen nachtelijke contritie. Al die jongens en meisjes die ons vertrouwden. Vroeger, toen Sepp jonger was, dertig, twintig, zelfs nog maar tien jaar geleden, keek hij graag naar de jonge priesters of de knappe, gespierde Zwitsers hier in het Vaticaan. Hij genoot van de Schepping in Zijn evenbeeld. Hij schaamde zich dan voor zijn opwinding en dankte stilletjes de Kerk voor zijn ruime gewaden. Maar nooit, nooit gaf hij toe aan zijn impulsen. Gebed en een enkele keer zelfkastijding hadden hem voor misstappen behoed.

Schijn uw licht op mij

Zijn wil en de tand des tijds rekenden af met zijn lust en zijn schaamte en hoe dan ook, het had niets met de dossiers hier in De Bunker te maken. Dit is geen liefde. Dit is niet Gods wil! Sepp staat op en heft zijn armen naar het donkere plafond van het archief. Heer, geef mij een teken! Wat moet ik doen? Hoe kan ik genezen, reinigen, verzoenen? Heer, zeg mij wat ik moet doen. Uw en mijn onderdanen martelen, verkrachten, moorden in Uw naam. Wat moet ik doen? Geef mij een teken, Heer, schijn nu Uw licht op mij in deze duisternis, ik smeek U!

Het blijft donker en stil in het archief. Sepp knikt begrijpend naar het plafond. Hij weet wat hem te doen staat nu, maar hij weet ook dat hij het niet kan. Nooit zal men het hem vergeven, zelfs God kan hem de kracht niet geven de naam van de Kerk te bezoedelen. Als God dit al zou willen. Als God al bestaat…  Dus leest Sepp zijn dossiers en lijdt. Bijna elke nacht. Niets is vergeven.

Sepp mag dan Zijn vervanger op aarde zijn, hij is geen Jezus in de Tempel. De last van 264 voorgangers drukt te zwaar op zijn schouders. Hij kan het niet meer aan. Het vuil van de duizenden zaken is niet meer uit zijn kleren, zijn haar, zijn ziel te wassen. Sepp staat op en loopt naar de kluisdeur. Hij ruikt de sigarettenlucht van Simon en Peter. Rust. Lezen, schrijven. Bidden. God hervinden. Een klooster, een schuilplaats, een anoniem graf. Alles is beter dan deze gangen, deze kluis, deze fauteuil.

Hij weet dat zijn aankondiging een schok teweeg zal brengen. Misschien net geen Jozua 10:13, maar toch. Morgen zal hij doen wat in geen 700 jaar is gedaan, morgen treedt Sepp af.