Jongerenorganisaties als G500, PensioenOpStand, AVV en Pensioenlab en jonge opiniemakers als Rutger Bregman en en Ilja Boelaars laten in het pensioendebat van zich horen. Bijdragen van jongeren aan het pensioendebat is zeker interessant, maar zij slaan door een gebrek aan kennis helaas consequent de plank mis.
Bij alle variëteit van de bijdragen is er een constante: jongeren zouden opdraaien voor ouderen. Quod non. Werkgevers hebben decennialang onvoldoende premie betaald en schenden inmiddels toezeggingen aan (oud-)werknemers, jong én oud. Mede door de ongeïnformeerde opstelling van G500 en de zijnen, dreigen werkgevers hiermee weg te komen.
Laat ons de zaak helder in het oog vatten, allereerst juridisch. Werkgevers zeggen een pensioen toe aan werknemers in een pensioenovereenkomst, dat deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst.
Meestal is dit een vaste uitkering (z.g. Defined Benefit). Toezichthouder DNB kwalificeert de regelingen ook als zodanig. Let wel, deze toezegging is niet vrijblijvend, maar contractueel vastgelegd. Werkgevers zijn dit contract willens en wetens aangegaan.
Nu, de werkgever dient deze toezegging via een op afstand gestelde, juridische entiteit (een pensioenfonds) voor te financieren. Of zij dat –zoals thans het geval blijkt- onvoldoende doen, heeft niets met de toezegging te maken.
Werkgevers dienen uit juridisch perspectief hun toezeggingen na te komen aan jong en oud, in plaats van bonussen en dividend uit te keren. Jongerenorganisaties zwijgen hierover.
Dan economisch. Het huidige tekort is minstens 200 miljard euro, dat is het verschil tussen het vermogen van pensioenfondsen en het vermogen nodig voor een dekkingsgraad van 125 (waarbij volledig geïndexeerd mag worden). Dit tekort is niet ontstaan door de vergrijzing –al beweren door jongeren nageprate werkgevers van wel-, maar door te lage premiebetaling.
Wat houdt “te laag” in dit geval nu precies in? Premies waren lager dan kostendekkend, in de betekenis van het woord dat DNB daaraan geeft. Kostendekkende premies mogen daarbij berekend worden op basis van verwachte rendementen en niet –zoals bij de verplichtingen- met de (lagere) rekenrente.
Deze inconsistentie onderschat de benodigde premie. Het gat tussen werkelijke en kostendekkende premies de afgelopen decennia kan geschat worden op 200 miljard euro (helaas ontbreken exacte gegevens). Het gat is dus grotendeels te wijten aan te lage premies.
De economische vervolgvraag is of werknemers hebben geprofiteerd door hogere nettolonen of werkgevers door lagere brutolonen. Dit verdient nader onderzoek, maar op voorhand is -op grond van de historisch geringe nettoloonontwikkeling- duidelijk dat werkgevers hier ook en vooral van geprofiteerd hebben.
Maar dan politiek. De politieke logica staat haaks op de economische werkelijkheid en de juridische waarheid. Er is uitstel verleend van de wettelijke plicht dat premie bij heeft te dragen aan herstel. Staatssecretaris Jetta Klijnsma weigert onderzoek te doen naar onttrekkingen van ondernemingen aan het eigen fonds (terwijl PWC concludeerde dat alleen al vijf ondernemingen 1 miljard euro hebben onttrokken in de periode 1985-2011).
Mogelijk draagt aan de politieke onwil bij dat de overheid zelf werkgever is en in die hoedanigheid ernstig in gebreke is gebleven. Naar schatting heeft de overheid 25 miljard euro onttrokken aan het ABP, dat nu zowel jong als oud kort.
Jongerenorganisaties als G500 problematiseren dit om hun moverende redenen niet. Zij richten zich op vermogende ouderen (ja die zijn er, maar het is juridisch noch economisch relevant) en incompetente pensioenfondsbestuurders (ja die zijn er en dat is niet goed, maar de hoofdzaak is het niet).
De organisaties geven hiermee blijk van gebrek aan kennis van zaken. Dat weerhoudt jongelui er niet van hun (let wel: onjuiste en onvolledige) stellingen met ronkende toon te berde te brengen.
In algemeen moet men niet op elke ongeïnformeerde, jong of niet, reageren, maar in deze leidt hun onjuiste voorstelling van zaken af van de hoofdkwestie. Werkgevers dienen hun toezeggingen netjes na te komen.