Een lange jongen loopt in mijn richting. Hij heeft wat gedronken, maar ik ook, dus fuck it: ik geef hem een duw. Hij zegt dat ik moet uitkijken. Ik draai me rustig om, doe mijn ogen ver open en zeg: “Wat moet je dan?” Het mietje loopt door. Klootzak. Ik krijg weer bier.
De held van dit verhaal, dat ben ik. 17 jaar en voor niemand bang. Dat vind ik belangrijk om te zeggen. Dom ben ik niet, al heeft school me nooit een reet geïnteresseerd. Wat ik dan doe? Hangen. Sporten. Uitgaan. Chicks. Want ik geef geen fuck.
Mijn moeder is voor de tweede keer getrouwd met een enorme lul die denkt dat hij wat over mij te zeggen heeft. Mijn jonge broertje kijkt tegen me op en ik leer hem dat hij zich van niemand wat moet aantrekken. Mijn vrienden hebben dezelfde hobby’s als ik. Hangen. Sporten. Uitgaan. Chicks. Zij geven geen fuck. Thuis verveel ik me dood, daarom ben ik zoveel mogelijk buiten. Dat is mijn leven. Problemen mee?
De held van dit verhaal – dat ben ik – bestelt nog een rondje. We zijn met zijn zessen. Mo staat een chick te versieren, net als Wesley. Ik probeer het ook, maar het lukt niet. Dan niet. Morgen werken. Ik heb daar helemaal geen zin in, dus ga vanavond naar de klote. Ik krijg een klap op mijn schouder van Tom en donder er samen met hem een shot tequila in.
We kijken met zijn tweeën de tent rond. Niemand maakt ons wat. Een fucking held ben ik en wij zijn hier de baas. Tijd voor meer bier. Er staat een leuk meisje links van me. Maar hoe spreek ik haar aan? Nog maar even wachten. Eindelijk een dikke beat. Stuiteren.
Mijn vrienden schreeuwen wat. Gasten zijn bezopen. Harde muziek, man. Ik probeer me te concentreren op wat er wordt gezegd. Fucking klootzakken. Ik krijg weer een shotje. Weet ik veel wat. Naar binnen d’r mee. Ik roep wat naar het meisje. Ze kijkt me aan alsof ik lepra heb. Rot ook maar op dan. Muziek. Ik schreeuw terug. Krijg nog een biertje. Laat het uit mijn hand vallen. De tent gaat toch zo dicht.
We lopen. Buiten in een steeg . Het is donker hier. Ik kan niet ver vooruit zien. We maken lawaai. De prullenbak bij snackbar vliegt door de lucht. Kerel loopt voor ons, zegt wat, krijgt van Mo een trap in zijn zij. Moet je je bek maar houden. Mafkees draait zich om. Loopt nog steeds te kankeren. Hop. Nog een klap. Vol op zijn neus. Hij loopt achteruit. Mensen roepen. Ik ren. Schreeuw: “Wat dan?!” Ik schop hem onderuit. Klootzak.
Ik lig op de grond. Sta weer op. Verdomme. Die kerel ligt nog steeds, probeert overeind te komen. Hij krijgt trappen. Ik probeer erbij te komen, schop tegen zijn hoofd. Het voelt raar. Als een autoband. Nog een keer. Een autoband. Gaat snel dit. Weg, weg, hoor ik. Tom trekt me aan mijn arm. We rennen. Ik kijk achterom. Er ligt iemand op de grond. Stil. Armen gespreid. Hoofd omhoog. Alles is wazig.
Pijnlijk hoofd. Droge, plakkerige mond. Ik word wakker. Er zit bloed op mijn hand, rode knokkels. Die kerel gisteren. Niet oké. Wat moet ik nu? Lekker stoer dan, held. Ik zie hem nog steeds liggen als ik mijn ogen sluit. Ik krijg het niet uit mijn hoofd. Ik voel me een eikel. Alles doet pijn ook en ik ben misselijk. Ik doe mijn ogen dicht en ga weer slapen. Hopelijk is alles straks voorbij, als ik ze weer open doe.
Even later hoor ik het. Hij is dood. Ik heb een mens gedood. Iemand stuurt een filmpje. Ik zie mensen slaan. Ik zie mezelf schoppen. Tegen zijn kop. Als we weg zijn blijft hij liggen. Mijn foto komt in beeld. Ik voel me niet zo’n held meer. De telefoon gaat. Dit houdt nooit meer op.
Mark Thiessen ziet soms dingen en probeert daarover te schrijven. Zoals het zoveelste kopschopfilmpje.
Foto: ANP