Martijn Kleppe verdedigde onlangs zijn proefschrift ‘Canonieke Icoonfoto’s’ op de Erasmus Universiteit Rotterdam. Voor de verdediging bestaat altijd de mogelijkheid het onderzoek samen te vatten voor de toehoorders, het zogenaamde ‘lekenpraatje’. Hieronder de tekst van Kleppe, getiteld ‘Vier jaar in vijftien minuten’.
Mijnheer de rector magnificus,
Hooggeleerde opponenten,
Beste familieleden, collega’s, vrienden, studenten en iedereen die meegewerkt heeft aan mijn onderzoek,
Wie geschiedenisboeken over hetzelfde onderwerp openslaat, zal vaak dezelfde foto’s zien. In het hoofdstuk over de studentenopstand van 1989 op het Plein van de Hemelse Vrede in Peking staat waarschijnlijk een foto van een man die een rij tanks even tegenhoudt. En bij het deel over de Vietnamoorlog is de kans groot dat er een foto staat van het meisje dat vlucht voor een napalmbombardement. Dit soort foto’s worden icoonfoto’s genoemd: ze worden vaak gepubliceerd, veel mensen hebben deze foto’s in hun hoofd als ze aan de gebeurtenissen denken en de beelden zijn symbolisch: de foto staat voor meer dan alleen de afgebeelde gebeurtenis.
Deze twee voorbeelden zijn erg bekend omdat ze het wereldnieuws verbeelden en zijn daarmee zogenaamde mondiale supericoonfoto’s. Maar dergelijke foto’s komen ook voor in een nationale context. Lang niet iedereen hier aanwezig zal de foto bijvoorbeeld kennen van Amerikaanse mariniers die in 1945 het eilandje Iwo Jima hebben overwonnen. De foto speelt in de Amerikaanse samenleving een grote rol en wordt door veel Amerikanen herkend terwijl het meestal stil blijft wanneer ik in mijn colleges of lezingen vraag wie deze foto kent.
Hetzelfde geldt voor deze foto. De echte kenners en specialisten zullen zien dat dit een foto is van de verwoestingen van de stad Dresden aan het einde van de Tweede Wereldoorlog maar ik vermoed dat het grootste deel van de aanwezigen alhier de foto niet kent terwijl het voor Duitsers een erg bekende foto is.
Mijn onderzoek gaat over icoonfoto’s die voorkomen in een dergelijke nationale context, om precies te zijn in Nederland. Maar eerst zal ik uitleggen wat onder een icoonfoto wordt verstaan.
Want wat is een icoon? Zodra de nieuwe World Press Photo van het Jaar bekend wordt gemaakt, neemt iemand altijd het woord in de mond: dit is of wordt een icoonfoto. Hetzelfde gebeurt bij groot nieuws over bekende persoonlijkheden. Toen dit weekend Atje Keulen Deelstra overleed, twitterde Ireen Wust dat ze een groot icoon was en premier Rutte gebruikte de term bij zijn reactie op de aangekondigde abdicatie van koningin Beatrix. Hij zei: ‘Zo groeide onze koningin uit tot icoon van Nederland’, met een zware nadruk op het woord icoon.
Nu is de toepassing van het begrip icoon op personen uiteraard anders dan de toepassing ervan op foto’s maar er is wel enige overlap.
Allereerst worden icoonfoto’s vaak gepubliceerd en hebben een symbolische betekenis die voor velen meteen duidelijk is. De compositie kan bijzonder zijn en de foto kan emoties opwekken. De betekenis kan variëren in de loop van de tijd en hangt af van de context.
Daarnaast verwijzen icoonfoto’s vaak naar archetypische afbeeldingen uit de kerkelijke en mythologische iconografie maar op hun beurt worden icoonfoto’s vaak gebruikt in variaties. Tenslotte wordt het onderscheid gemaakt tussen unieke icoonfoto’s en generieke icoonfoto’s. Een unieke icoonfoto is een foto van een te dateren, eenmalige gebeurtenis zoals de man voor de tanks, terwijl bij een generieke icoonfoto de locatie en tijdstip niet belangrijk zijn maar het gaat bij die foto’s juist om de elementen in het beeld die steeds terugkomen.
Deze kenmerken heb ik geordend naar een eenvoudig communicatiemodel van productie – distributie en receptie zodat duidelijk wordt dat icoonfoto’s bestudeerd kunnen worden op deze drie niveaus.
Mijn onderzoek raakt alle onderdelen maar met name de productie en de distributiekant van icoonfoto’s komen aan bod. Mijn eerste onderzoeksvraag was dan ook: Welke foto’s van personen, gebeurtenissen of maatschappelijke processen functioneren als icoonfoto? Dit heb ik onderzocht door te inventariseren welke foto’s het meeste gebruikt zijn in schoolboeken voor het vak geschiedenis op de middelbare school die zijn verschenen tussen 1970 en 2000. Het eerste kenmerk dat ik dus onderzocht heb, is dat icoonfoto’s vaak gepubliceerd worden.
Is daarmee de meest gepubliceerde foto ook een icoonfoto? Dat hoeft zeker niet het geval te zijn, dit is immers slechts één onderdeel van de omschrijving van het begrip. Wel kon op deze manier vastgesteld worden welke foto’s ervoor in aanmerking komen en mogelijk als icoonfoto functioneren. Het is daarbij belangrijk te benadrukken dat ik niet onderzocht heb welke foto’s mensen in hun hoofd hebben van een historische gebeurtenis (dat doen we in de game Mijn Icoonfoto’s). Maar onderzocht is welke foto’s in historische bronnen vaak gebruikt worden en daarmee een belangrijke rol spelen in de fotografische verbeelding van het verleden en deel uitmaken van de canon van de Nederlandse icoonfoto’s. Dit is echter een andersoortige canon dan degene die in 2006 door de commissie Van Oostrom werd geïntroduceerd en waarnaar de omslag van mijn proefschrift verwijst. De canon van Van Oostrom is een voorbeeld van een voorgestelde of wellicht zelfs voorgeschreven canon. Mijn canon van icoonfoto’s is vergelijkbaar met de canons die we ook wel kennen uit de literatuur of kunsten: dit zijn de werken die gezien worden als standaard en derhalve vaak gepubliceerd worden in boeken over het betreffende onderwerp.
Maar vaak gepubliceerd zijn, is slechts één van de kenmerken van icoonfoto’s. Derhalve luidt de tweede onderzoeksvraag: Hoe functioneren deze foto’s in de geschiedschrijving? Hierbij ik me geconcentreerd op de volgende elementen van de omschrijving van een icoonfoto en hiertoe zijn de twee meest gepubliceerde foto’s verder onderzocht. Allereerst een foto uit 1970 van Dolle Mina’s die hun buik ontbloten en daarmee de tekst ‘Baas in eigen buik’ tonen. Ik zal me in dit praatje echter concentreren op de foto die het meeste gepubliceerd is: deze foto uit 1912 van Pieter Jelles Troelstra.
Op de foto zien we Troelstra, de voorman van de SDAP die op een demonstratie pleit voor algemeen kiesrecht. De foto kan verwijzen naar archetypische schilderingen van profeten die hun volgelingen toespreken maar ook wordt er naar de foto zelf verwezen in bijvoorbeeld schilderijen en in de film Nynke zit een scène die direct dan wel indirect verwijst naar de foto.
Daarnaast blijkt uit de analyse van het gebruik van de foto in schoolboeken dat de foto als symbool wordt gebruikt voor verschillende onderwerpen. Als symbool voor de sociaal-democratische beweging en voor de kiesrechtstrijd. Maar ook wordt de foto uit 1912 in één op de drie geanalyseerde schoolboeken gebruikt om Troelstra’s mislukte revolutiepoging van 1918 te verbeelden.
Overigens staan de schoolboeken hier niet alleen in. Ook in de Canon van de Sociaaldemocratie, gemaakt door de Wiardi Beckmanstichting, wordt deze foto gebruikt om Troelstra’s revolutiepoging te illustreren, de Volkskrant dateerde de foto ook in 1918 en ook op de Wikipediapagina stond lange tijd dat deze foto in 1918 is gemaakt.
Dergelijke fouten ben ik ook tegen gekomen bij foto’s die leken op de buikfoto van de Dolle Mina’s. Maar ook bij grote onderwijsprojecten zoals de invoering van de tijdvakken in 2001 als ook bij de invoering bij de Canon van de Nederlandse geschiedenis in 2006 zijn afbeeldingen gebruikt die iets verbeelden dat niet hoort bij de tijdsperiode waarover het onderwerp gaat.
Hoe komt het dat dergelijke fouten gemaakt worden? Een deel van het antwoord ligt besloten in het onderzoek naar de redenen waarom de gevonden foto’s zo vaak in de schoolboeken worden gepubliceerd. Hiertoe zijn redacteuren van de schoolboeken geïnterviewd aan de hand van methoden uit gatekeepingstudies, die afkomstig zijn uit de communicatiewetenschap. Hierbij worden redacteuren, de zogenaamde gatekeepers of poortwachters, bestudeerd en onderzocht waarom nieuws in de krant komt. Hierbij worden verschillende niveaus onderscheiden om de beslissingen van gatekeepers te ordenen. Deze niveaus zijn ook terug te zien bij de keuzes voor beeldmateriaal door redacteuren van schoolboeken. Zo kon vastgesteld worden dat de redacteuren veelal dezelfde achtergrond hebben, de boeken maken met collega’s uit hun netwerk maar er is ook een pragmatische reden waarom vaak dezelfde foto’s in schoolboeken staan. Dat is namelijk de zogenaamde ‘flip-value’. Een beeldredacteur bij een van de grootste uitgeverijen voor lesmethoden formuleerde dit vrij scherp. Zij zei: “Op dit moment hebben leraren weinig tijd en vragen een testexemplaar aan. Ze bladeren er doorheen en willen dan zaken herkennen. Kortom, wat doen wij? Wij plaatsen iconen, zodat de leraren in ieder geval de beelden herkennen.”
Daarnaast bleek dat redacteuren verreweg de meeste afbeeldingen zelf zoeken. Dit doen zij na het schrijven van de teksten en dus is de tijd daarvoor beperkt. Uitgebreid archiefonderzoek kunnen zij niet doen en dus gebruiken ze soms foto’s die ze al eerder gebruikt hebben in andere boeken of zich in ieder geval herinneren. En dit laatste is een belangrijke conclusie. Wanneer redacteuren afbeeldingen zoeken, gaan ze meestal bij zichzelf te rade en raadplegen eerst hun persoonlijk geheugen om te bedenken welke foto’s zij het beste een onderwerp vinden verbeelden. Vervolgens zoeken zij deze afbeelding in andere boeken of tegenwoordig wordt natuurlijk vooral Google gebruikt. Wanneer zij de desbetreffende afbeelding gevonden hebben, plaatsen zij deze in een schoolboek. Echter, deze schoolboeken bepalen voor een deel ook de herinnering van de redacteuren zelf.
Hierdoor ontstaat een cirkel waarbij beelden worden doorgegeven aan volgende generaties. Want de leerlingen die nu de foto’s in de schoolboeken bekijken, zijn de redacteuren van de toekomst en zullen wellicht op hun beurt weer teruggrijpen op de foto’s die ze eerder gezien hebben. Deze zullen ze zoeken in een medium dat we nu vast nog niet kennen en daarna plaatsen in een schoolboek voor leerlingen die nu nog in de luiers zitten.
Hierbij moet worden opgemerkt dat dit bewust geen gesloten cirkel is. Het kan immers voorkomen dat nieuwe historische foto’s gevonden worden in een archief, gezien worden door een redacteur die het op die manier opslaat in zijn geheugen en er wellicht op teruggrijpt bij een toekomstig boek.
Dit proces waarbij de persoonlijke herinnering wordt geraadpleegd valt buiten het bereik van traditionele gatekeepingstudies omdat daarin gekeken wordt naar actuele gebeurtenissen terwijl de redacteuren die historische boeken maken, juist teruggrijpen op onderwerpen uit het verleden. Daarom hanteer ik termen uit de memory studies om deze cirkel verder te duiden. Binnen deze discipline is een levendig debat over de termen die het beste dit proces beschrijven maar ook over de mate waarin deze stappen in elkaar overlopen.
Uiteraard lopen deze fasen ook voor mijn onderzoek in elkaar over maar ik maak dit onderscheid voornamelijk om de analyse mogelijk te maken. Derhalve hanteer ik de term ‘Individual Memory’ om het persoonlijk geheugen aan te duiden, ‘Cultural Memory’ om de producten te beschrijven die geraadpleegd worden om beeldmateriaal te zoeken en ‘National History’ om de schoolboeken te beschrijven die deel uitmaken van een vorm van officiële geschiedschrijving. Daarnaast biedt dit onderscheid mij de mogelijkheid om mijn verschillende onderzoeksprojecten te duiden. Mijn proefschrift bevindt zich namelijk in deze domeinen. De vervolgprojecten AXES & PoliMedia bevinden zich in het cultural memory gebied en de game ‘Mijn Icoonfoto’s’ richt zich weer op de persoonlijke herinneringen.
Maar voor nu illustreert deze cirkel vooral hoe foto’s mogelijk doorgegeven worden aan toekomstige generaties maar helpt ook bij het beantwoorden van mijn derde onderzoeksvraag: waarom fungeren de foto’s van Troelstra en Dolle Mina als icoonfoto?
Dit onderzoek begon met het kijken naar de publicatiefrequentie van foto’s in schoolboeken: wanneer een foto vaak opgenomen is in een lesmethode, is er een kans dat het een icoonfoto wordt. We kunnen nu concluderen dat dit deels komt omdat foto’s een belangrijke rol spelen in het Individual Memory van de redacteuren. Maar waarom zijn deze foto’s zo duidelijk aanwezig in de persoonlijke herinnering? Een duidelijk antwoord is hier natuurlijk niet op te geven maar een analyse van het gebruik van de foto’s van Troelstra en Dolle Mina toont in beide gevallen aan dat de betrokkenen op de foto gecharmeerd waren van de foto en daarom de afbeeldingen zich hebben toegeëigend. Eén van de Dolle Mina’s zei dit het duidelijkste: “Die foto heeft de zaak meer bekendheid gegeven dan alle stenciltjes die we hebben uitgedeeld”. Hierop gebruikte Dolle Mina de foto op foldertjes, in hun eigen jubileumboek maar verwezen er zelfs naar op affiches. Hierdoor nam de publicatiefrequentie van de foto toe en is de kans groter dat een redacteur van een schoolboek de foto ergens gezien heeft.
Op deze manier heeft Dolle Mina getracht het beeld van hun beweging te bepalen en zijn daar tot op de dag van vandaag in geslaagd. Minder succesvol was Pieter Jelles Troelstra. Ook hij eigende de foto uit 1912 toe door het te plaatsen op een ansichtkaart, hij nam de foto op in zijn autobiografie en na zijn overlijden werd de foto opnieuw veel gebruikt door voornamelijk socialistische media. Ook hier zien we dat de omloopfrequentie van de foto dus toenam en zich niet beperkte tot die ene demonstratie in 1912 waar de foto gemaakt is. In tegenstelling tot Dolle Mina was Troelstra echter minder succesvol in het beïnvloeden van zijn beeldvorming. Het lijkt erop dat de herinnering aan zijn mislukte revolutiepoging van 1918 de overhand heeft gekregen in de geschiedschrijving waarbij voornamelijk wordt teruggegrepen op deze foto uit 1912.
Hoe het komt dat een foto een dergelijke betekenisverandering ondergaat is lastig te onderzoeken. Maar wellicht komen we er zo nog aan toe om over van gedachten te wisselen met de commissieleden. Derhalve geeft dit onderzoek natuurlijk ook geen antwoord op de vraag hoe een foto een icoon wordt en daarom luidt één van mijn stellingen dan ook: ‘Er is geen recept voor een icoonfoto’.
Wel heeft deze studie opgeleverd dat duidelijker is geworden hoe icoonfoto’s gebruikt worden en dat hun betekenis kan veranderen. Bovendien is gebleken dat foto’s worden toegeëigend hetgeen gevolgen heeft voor de publicatiefrequentie én de rol die deze foto’s spelen in het geheugen van de selecteurs van beeldmateriaal. Het samenspel van deze factoren illustreert dat bestudering van de productie, distributie en receptie van icoonfoto’s van belang is om meer inzicht te krijgen in de rol die zij spelen in de Nederlandse geschiedschrijving.
Het proefschrift van Martijn Kleppe is als handelseditie verschenen bij uitgeverij Eburon en verkijgbaar bij o.a. Bol.com. Deze post verscheen eerder op de website van Martijn en op Historiek.