Over de kwestie Yunus is in de afgelopen week veel gedebatteerd in de Nederlandse media. De uitkomst ervan leek op het volgende neer te komen: de Turkse premier Erdogan moet zich niet te bemoeien met onze zaken en Turkse Nederlanders moeten zich aanpassen aan onze mores rond het pleegouderschap. In de afgelopen dagen ging het debat vooral over het laatste onderdeel. Immers, moeten we in Nederland rekening houden met de culturele en religieuze achtergrond van de biologische ouders van pleegkinderen? Het is een belangrijke discussie die we in ons land, waar veel minderheden wonen, goed moeten voeren. Maar daar wil ik het nu even niet over hebben.
Wat namelijk opviel, was de slachtofferrol die Bureau Jeugdzorg tijdens het debat over Yunus innam. Zo zou Jeugdzorg het jongetje hebben weggehaald omdat hij was mishandeld door zijn biologische ouders en zou dit nog steeds de beste optie zijn voor het kind. Ook kon Jeugdzorg er niets aan doen dat het kind in 2004 bij een lesbisch paar werd geplaatst: er was volgens de club geen ander pleeggezin voor handen, laat staan een Turks-Nederlands pleeggezin. Ik twijfel niet aan de pleegmoeders van Yunus. Zij doen hun uiterste best om hem de liefde en zorg te geven die elk kind nodig heeft. Ze zouden hem zelfs Turks leren en met hem naar Turkije op vakantie gaan. Prima pleegouders, zo te zien.
Ik twijfel echter wel aan de rol van Jeugdzorg in deze zaak, want die blijkt toch niet zo zielig te zijn als het leek. Zo viste mijn collega Cilay Özdemir gisteravond de uitspraak in de hoger beroepszaak op, die de natuurlijke ouders van Yunus in 2007 tegen Jeugdzorg hadden aangespannen. Daaruit blijkt dat Jeugdzorg na het wegnemen van Yunus alles heeft gedaan om hem af te schermen van zijn natuurlijke ouders op grond van de aanname dat hij ernstig werd mishandeld en dat zijn moeder niet voor hem kon zorgen. Maar het Hof maakte korte metten met deze vermoedens: “Het Hof acht het, gelet op de inhoud van alle overgelegde deskundigenrapporten niet aannemelijk dat de ouders de minderjarige, dan wel de twee andere kinderen in het verleden hebben mishandeld en/of een zodanig onveilige situatie hebben gecreëerd dat mishandeling heeft kunnen plaatsvinden.”
Tevens oordeelde het Hof dat Jeugdzorg onvoldoende wetenschappelijk bewijs had voor haar aannames en dat het niet gek was dat de Turks-Nederlandse ouders steeds minder wilden samenwerken met de organisatie. De rechter besloot daarom dat Yunus terug kon gaan naar zijn biologische ouders. Zijn twee oudere broers, die ook uit huis waren gezet, mochten dat ook. De broers waren al gauw thuis, maar Yunus bleef tot steken bij zijn pleegouders vanwege een rapport van Jeugdzorg dat jarenlang op zich liet wachten. In 2010 spande zijn Turkse moeder opnieuw een zaak aan tegen Jeugdzorg. De rechter oordeelde toen dat een overdracht niet meer kon omdat de jongen te gehecht zou zijn aan zijn pleegouders, en zo trok Jeugdzorg aan het langste eind.
Door deze bevindingen op tafel komt de rol van Jeugdzorg in een heel ander daglicht te staan. Het ziet er naar uit dat de organisatie is doorgeslagen in zijn werk. Aan de andere kant blijkt dat het bureau de regie, na de gerechtelijke uitspraak van 2007, nog volledig in handen had. Dit komt door de spelregels van het Nederlandse jeugdbeschermingsysteem, die bepalen dat Jeugdzorg het ook voor het zeggen heeft na een uitspraak van de rechter.
Het debat over Yunus moet daarom nog maar even doorgaan. Zo ben ik, en velen met mij, erg benieuwd naar wat de directeur van Bureau Jeugdzorg hierover te zeggen heeft. Ook moeten we de discussie niet meer voeren over Erdogan of de biologische ouders, maar over de werkwijze van Jeugdzorg en over het Nederlandse jeugdbeschermingbeleid. Alleen dan kunnen we als samenleving echt tot een goede afweging komen wat met de kwestie Yunus en soortgelijke toekomstige kwesties te doen.
Kemal Rijken is journalist en heeft een Turks-Nederlandse achtergrond. Hij werkt voor onder meer Jonet.nl, Metro en Binnenlands Bestuur. Ook schreef hij het boek ‘Roma’, over de geschiedenis van de Nederlandse Sinti en Roma.