‘s Ochtends zag het veld er nog natuurlijk uit. Aan de uiterste zijden lagen heuvels, het gras overheerste en veerde omhoog. Kleine lentebloemen gaven het groene landschap leven. Het zou een rustige aanblik zijn geweest op een normale dag, maar vandaag was het terrein omgeven door mensen die zich al dagen voorbereidden op het onvermijdelijke. Toen Jacob van Haren naar de overkant keek zag hij een zee van blauwe uniformen. Aan zijn eigen zijde was iedereen in het rood gekleed. Honderden paarden en kanonnen maakten het slagveld compleet.
Jacob was een trotse tamboer. Het was zijn taak met zijn trommel de bewegingen van de troepen te sturen. Hoewel hij aan vechten nooit toekwam, onderstreepte hij graag het belang van zijn getamboereer. “Mijn trommel is de stem in hun hoofd, die hen vertelt wat te doen.” Hij beschreef veldslagen alsof ze vanuit zijn instrument bestuurd werden, beleefd werden bijna, alsof iedere actie het gevolg was van de klanken die de bloedige dirigent het veld instuurde.
Samen met zijn vriend Jan Hooivelt, die ook tamboer was, trof Jacob de laatste voorbereidingen voor de voorstelling. Ze hadden altijd veel waarde gehecht aan hun voorkomen – sleutelfiguren moesten immers onberispelijk gekleed zijn – en deze passie had hun dicht bij elkaar gebracht. Ze droegen beide een rode uniformjas met koperkleurige knopen, dunne zwarte laarsjes met overschoenen, een witte broek, witte onderkleding en witte handschoenen. Ze hadden een brede zwarte hoed, waarvan de voorzijde licht naar boven krulde. Voordat ze het veld vertrokken hadden ze bij elkaar gecontroleerd of alles er uitzag zoals het hoorde. Jacob had een kreuk aan de achterkant van Jan’s jas gladgestreken. Jan was met zijn handen zacht door het lange bruine haar van Jacob gegaan, zodat het krullend over zijn schouders viel. “Je ziet er prachtig uit, Jacob,” had hij gezegd.
Na een zachte handdruk en een klopje op de schouder, een kneep in de wang en een te lange afscheidsblik, gingen ze uit elkaar. In de chaos van de strijd moesten tamboers het overzicht behouden. Hun trommels waren het enige dat orde en chaos van elkaar scheidden. Ze waren het doorgeefluik van de generaals in het veld. Daardoor waren Jaco en Jan vaak dichter bij het geweld dan je van simpele trommelaars verwachtte.
Toen de beschietingen waren begonnen bevond Jacob zich al snel in onveilig gebied. In zijn dirigentenkostuum hield hij geconcentreerd het hele slagveld in de gaten. Hij voelde zich als een poppenspeler die de marionetten om hem heen met handbewegingen controleerde. Het lawaai, het geschreeuw, de jankende paarden, de schoten en ontploffingen; ze werden slechts ontstegen door de klanken van zijn trommel.
Het veld werd drassig: voeten en hoeven hadden het gras vertrapt en het bloed had het veld een nieuwe kleur gegeven. De vele uren die de slag duurde waren snel voorbij. Het leek een langgerekte minuut van pijn en dood, zwavel, rook en geknal. Jacob was uitgeput toen hij terugkwam in het kamp. Zijn uniform was besmeurd en pas nu voelde hij uit zijn lichaam de angst wegtrekken, die hem urenlang had bezeten. Hij ontdeed zich van zijn bovenkleding, deed zijn uniform in een emmer met zeepwater, en ging op een kist zitten om zijn trommel met een lap schoon te maken. Hij wachtte op Jan, maar Jan kwam niet.
Terwijl de avond de kleuren om hem heen langzaam wegnam, liep Jacob – in het wit met zwarte laarsjes en een hoed – terug naar het slagveld, op zoek naar zijn vriend. Tussen honderden doden en reutelende gewonden vond hij Jacob die zonder benen met ogen open roerloos omhoog keek. Een kanonskogel had hem ontheiligd. Zijn uniform was besmeurd met modder en bloed, terwijl zijn bevlekte trommel nog steeds om zijn schouder hing. Jacob boog en veegde met zijn hand vuiligheid van Jan’s gezicht. Terwijl een traan aan zijn oog ontsnapte pakte hij de trommel en liep terug naar het kamp. De tent waarin hij eerder met zijn vriend had geslapen was nu nog slechts zijn eenzame bezit. Hij pakte de vuile poetslap en ging weer zitten op de kist. Alleen en zonder veel gedachten maakte hij de trommel van zijn vriend schoon.
Mark Thiessen ziet soms dingen en probeert daarover te schrijven