Terugpraten tegen films; ik ben er niet zo van. Maar ik maak graag een uitzondering voor science fiction-films die plaatsvinden in het verleden. 1984, 2001: been there, done that en er is allemaal verdomd weinig van uitgekomen.
Ik heb 2001: A Space Odyssey net voor het eerst gezien, dankzij de lezersactie van de Volkskrant. In mijn hoofd schreef de brief aan Stanley Kubrick zich vanzelf. Ik zou hem zo graag willen laten weten dat hij er behoorlijk ver naast zat. De kolonisatie van het zonnestelsel? Na 1972 heeft geen mens meer een voet op de maan gezet. Maar hoe meer ik de onderliggende boodschap van de film snapte, des te meer ik me bedacht dat Kubrick juist de spijker op zijn kop sloeg. Tenminste, als je ‘space’ vervangt door ‘cyberspace’.
Die leg ik even uit.
Elk science fiction-verhaal zegt per definitie veel meer over de tijd waarin het geschreven is, dan over de toekomst. In 1968 gingen de ontwikkelingen in de ruimtevaarttechnologie zo hard, dat het voor de hand lag dat we in 2001 ons hele zonnestelsel zouden bevolken. Kwestie van extrapoleren.
Maar de toekomst blijkt helaas vaak een onvoorspelbare motherfucker te zijn. George Orwell’s 1984 ging ervan uit dat we in de toekomst zouden worden gedomineerd door een totalitaire staat. Best begrijpelijk, als je bedenkt dat het boek vlak na de Tweede Wereldoorlog werd geschreven. Aan het eind van de oliecrisis in de jaren zeventig draaide de belangrijkste science fiction-film om oorlogen die worden veroorzaakt door brandstofschaarste.
De rode draad die door 2001: A Space Odyssey loopt is dat de mensheid wordt overmeesterd door zijn eigen machines. In het eerste deel zien we hoe apen het gereedschap ontdekken, wat het startsein was voor de evolutie. Een mysterieuze zwarte monoliet die van de ene op de andere dag uit de grond steekt heeft hier voor gezorgd. Via een retestrakke overgang (waar we in 2013 nog van watertanden) komen we terecht in 1999. Opgravingen op de maan hebben zo’n zelfde monoliet blootgelegd, die daar 4 miljoen jaar geleden is begraven.
In die scène dacht ik voor het eerst: ‘Ah, dit is wel heel erg 21ste eeuw’. Waar de apen nog een beetje zenuwachtig om dat voorwerp heen stonden te springen, reageerden de mensen in 1999 precies zoals ze dat nu ook zouden doen: ze maakten er een filmpje van.
Als Stanley Kubrick met diezelfde teletijdmachine naar 2013 zou reizen naar een doorsnee straat in een doorsnee stad waar ook ter wereld ziet, zou het hem opvallen dat er eigenlijk weinig is veranderd. We rijden nog steeds rond in auto’s, er zijn nog steeds winkels, verkeersborden en mensen dragen nog min of meer de zelfde kleren als in 1968. Het grootste verschil is dat mensen iets minder vaak om zich heen kijken, maar met hun hoofd in een smartphone zitten. De mensheid is niet afhankelijk geworden van één supercomputer zoals HAL 9000, maar van miljarden supercomputertjes die met elkaar zijn verbonden.
In deel drie van de film komt HAL in opstand tegen de mensen. Hij ziet de astronauten in zijn ruimteschip zich stierlijk vervelen en vechten tegen hun menselijke tekortkomingen – ze moeten zelfs onder een zonnebank omdat hun lijf niet gewend is aan het leven in de ruimte. De onderliggende boodschap is duidelijk: de mens is aan het einde van zijn evolutie in de ruimte beland, en is daar weer een kind geworden. We moeten zelfs weer opnieuw leren lopen en eten. In deze omgeving kan de kunstmatige intelligentie die we zelf hebben gecreëerd het gemakkelijk van ons winnen. Een computer kun je gemakkelijker in leven houden in de ruimte dan een lichaam dat afhankelijk is van zuurstof, koolstof en water.
Het slotstuk van 2001: A Space Odyssey laat zien dat de mensheid overbodig is geworden, en zal sterven. Sommigen zien in de laatste scene een verwijzing naar de geboorte van het sterrenkind: ons lichaam sterft dan wel, maar onze geest kan voortleven in de ruimte. Ook al is deze eindscène moeilijk behappen zonder LSD, als je de onderliggende boodschap begrijpt komt deze voorspelling misschien nog wel het dichtst bij de werkelijkheid anno 2013.
Het is nog niet zo ver dat we onze lichamen niet meer nodig hebben, maar het is wel zo dat de echte, tastbare wereld er niet zo zeer meer toe doet; het 2.0-leven is voor veel mensen een fijner toevluchtsoord geworden. En ja, daar maak ik mezelf ook schuldig aan.
Als Kubrick in 2013 rond zou lopen, zou hij zien dat de belangrijkste innovaties op dit moment weinig te maken hebben met supercomputers of ruimteschepen, maar met biotechnologie. De geheimen van DNA hebben we inmiddels wel ontrafeld en het zal niet lang meer duren voordat onze supercomputertjes onderdeel worden van onze zintuigen. Straks dragen we allemaal een bril waardoor we de 1.0-wereld zullen zien met een 2.0-laagje.
We worden dus wel degelijk kinderen in de ruimte, maar dan in de cyberspace. We hebben geen ruimteschip meer nodig om in een andere wereld te zitten. Onze computers hebben niet de macht overgenomen, maar worden gewoon onderdeel van ons. If you can’t beat them: join them. Daar is zelfs een naam voor: singularity. Het verschil tussen mens en machine verdwijnt. In plaats van dat machines menselijke trekjes gaan aannemen, worden wij steeds meer machines.
Helaas heeft Kubrick zelf 2001 net niet meer mogen meemaken – hij overleed in 1999. Hij heeft dan ook niet meer mogen meemaken dat onze supercomputertjes onderdeel werden van ons dagelijks leven.
Jammer. Weet je waar die namelijk verdomd veel op lijken?