In een artikel dat gisteren in de categorie ‘Wetenschap’ verscheen op ThePostOnline, bespreekt Chris Aalberts onder de sprekende titel ‘Hoe UvA-onderzoekers sociale media-onzin reproduceren’ een onderzoek dat we hebben gedaan naar online communicatie door politieke partijen en politici en naar de gevolgen van deze communicatie op politieke betrokkenheid van burgers. Een interessant en relevant onderwerp, waar nog veel onduidelijkheid en (wetenschappelijk) debat over is.
Het internet wordt beschouwd als een nieuwe mogelijkheid voor politici om het contact met de burger te versterken en daarmee de betrokkenheid van die burger bij de politiek te vergroten. Het afgelopen decennium hebben politici zich dan ook massaal op het internet gestort en zijn aan het bloggen, facebooken, hyven en twitteren geslagen. De gevolgen van al deze activiteiten zijn echter nog weinig onderzocht, zoals bijvoorbeeld uit dit rapport blijkt. Vanuit de politicologische en communicatiewetenschappelijke literatuur kan men verwachten dat de manier waarop een online politieke boodschap wordt gebracht een verschil kan maken.
In het experimentele onderzoek vinden we dat als er gekozen wordt voor de presentatie van een politieke boodschap in een gepersonaliseerde en interactieve vorm, dat dit zorgt voor een hogere politieke betrokkenheid onder de bezoekers van politieke websites. Dit is een interessante bevinding, maar zeker niet het laatste woord dat over dit onderwerp gezegd is. Wij discussiëren dan ook graag verder over dit onderwerp, zowel over de inhoudelijke kant als over de manier waarop wij onze studie hebben vormgegeven. Wat Aalberts in zijn artikel doet, is echter een karikatuur maken van ons en ons onderzoek, die op geen enkele manier recht doet aan de studie en de lezer volledig op het verkeerde been zet. Niet echt een goede basis voor een inhoudelijke discussie, lijkt ons.
De kritiek van Aalberts richt zich op twee punten. Het eerste punt gaat over interactiviteit en personalisering. De manier waarop hij in zijn blog de operationalisering van beiden concepten beschrijft is feitelijk onjuist en is niet zoals wij dat hebben gedaan. Interactiviteit bestaat volgens Aalberts in ons artikel uit ‘mobiliseringsfeatures’ (zoals ‘doneer geld’). Dat klopt niet: interactiviteit wordt door meerdere andere elementen gemanipuleerd, namelijk door het toevoegen van hyperlinks, comments van Alexander Pechtold of D66, verwijzingen naar social media, opties om content te delen, contact opties enzovoorts. Duidelijk een andere en meer realistische manier dan die Aalberts beschrijft.
Daarnaast schetst Aalberts het beeld dat participanten in ons onderzoek naar een plaatje keken, terwijl zij in het onderzoek een daadwerkelijke website hebben bezocht en gebruikt. Het ging dus om feitelijk interacteren met een website en niet om het kijken naar een plaatje. Voor personalisering geldt hetzelfde: Aalberts beweert dat personalisering is geoperationaliseerd door enkel een plaatje te veranderen. Dat is ook onjuist. Personalisering operationaliseren we conform de theorie: de website in de niet gepersonaliseerde experimentele groep is gericht op de politieke partij (D66) en in de gepersonaliseerde groep is staat de politicus (Alexander Pechtold) centraal, zijn professionele leven en zijn privéleven.
Dit laatste doen we door bijvoorbeeld een korte biografie toe te voegen, plaatjes in te voegen van de vrouw van Alexander Pechtold, reacties op de website in te voegen van Alexander Pechtold en een Twitteraccount in te voegen van Alexander Pechtold. Dat Aalberts het geheel illustreert met een knullig plaatje van Pechtold, dat werkelijk helemaal niets met ons onderzoek te maken heeft, is ronduit flauw en zet de lezer compleet op het verkeerde spoor.
Het tweede punt gaat over studentensamples: door het gebruik van studenten communicatiewetenschap is ons onderzoek per definitie waardeloos, aldus Aalberts. Deze hebben we in één van de twee deelstudies die we in het artikel bespreken gebruikt. De discussie of studentensamples in experimenteel onderzoek (on)wenselijk zijn, is een interessante, die we graag nog eens elders voeren en waar ook sterke andere meningen over bestaan dan de mening die door Aalberts wordt gepresenteerd.
Wat in dit geval vooral opvalt is dat Aalberts alleen de tweede deelstudie van ons onderzoek bespreekt. Hij noemt niet de eerst studie, waarin we juist onderzoek gedaan hebben onder een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking. Die deelstudie is minder uitgebreid van opzet, maar de belangrijkste resultaten zijn nagenoeg dezelfde. Dit laat volgens ons zien dat de gevonden effecten staan als een huis. En zelfs als Aalberts in het geheel niet gelooft in experimenteel onderzoek, dan had het hem gesierd de grotere context van het onderzoekproject te noemen (waarmee hij meer dan bekend is), waarin middels diverse andere methoden (surveys, inhoudsanalyses, analyse van voorkeursstemmen) dezelfde relaties worden onderzocht en vergelijkbare resultaten worden gevonden.
Ons onderzoek laat zien dat de manier waarop politieke actoren zich online presenteren een verschil kan maken. We praten hier niet over enorme effecten, zoals vaker in mediaonderzoek. Zowel in het wetenschappelijke als in het maatschappelijke debat laten wij ons uitermate genuanceerd (en kritisch) uit over al te hooggespannen verwachtingen over online politieke communicatie (zoals hier). Ons wegzetten als naïeve volgelingen van sociale media goeroes is volledig bezijden de waarheid.
In een tijd waarin sociale wetenschappers met argwaan door het grote publiek worden bekeken past het niet zo’n karikatuur van onderzoekers en hun onderzoek te maken. Dat ThePostOnline dit soort onzin publiceert geeft te denken. Het debat is er in ieder geval niet bij gebaat: aan een inhoudelijke gedachtenwisseling komen we op deze manier in ieder geval niet toe. En dat is misschien nog wel het meest teleurstellend.
Dit was de eerste gastbijdrage op de website Stuk Rood Vlees en werd geschreven door Sanne Kruikemeier, Guda van Noort en Rens Vliegenthart, allen verbonden aan de Amsterdam School of Communication Research van de Universiteit van Amsterdam.