Wie de ene Theo Van Gogh noemt kan de andere niet overslaan: de Theo zoals hij zichzelf portretteert in zijn films. Iedere maker laat zichzelf zien in zijn werk. Dat is op zich niets bijzonders. Maar Theo was daarin extremer dan de meesten. Ik begeef mij nu op het terrein van de amateur-psychologie, ik weet het.
Er zijn depressieve clowns, die in de circuspiste dag in dag uit de blije mensenvriend uithangen. Er zijn ook mensen, die juist in het dagelijkse leven de vrolijke gangmaker zijn, maar in hun werk vooral hun woede en verdriet de ruimte geven. Deed Van Gogh dat laatste? Volgens mij wel.
De kracht van zijn films is wat binnenkomt in de onderbuik, de beklemmende sfeer die veel langer blijft hangen dan de plot en de dialogen. De kracht van zijn films was Theo Van Gogh zelf. Of beter gezegd, dat deel van zijn innerlijke wereld dat hij in in zijn werk wilde tonen.
Neem nu het kind dat in Een dagje naar het Strand wordt verlaten door een dronken Cas Enklaar. Dat alles staat nog altijd op mijn netvlies gebrand. Het was mijn eerste Van Gogh, en dat kind deed me ook aan hem denken. Toen al. Waarom wist ik niet precies.
Over naar de kortst mogelijke samenvattingen van een handvol films van Theo, in termen van menselijke relaties.
Een dagje naar het strand: kind wordt alleen gelaten door een alcoholistische vader die zelf het leven niet aankan.
Terug naar Oegstgeest: dictatoriale vader beklemt een gevoelig kind.
Blind Date en 06: twee volwassenen zoeken de liefde, maar vinden slechts een armzalig substituut.
Baby Blue: twee incestueuze partners willen persé kinderen en krijgen die langs perverse weg.
Najib en Julia: liefde, levenslust en talent voorgoed gesmoord door een omringende, stille oorlog.
Er is geen troost, geen liefde, er is eenzaamheid en onmacht. Nooit zal het goed komen. Daarmee zegt Van Gogh onvermijdelijk ook iets over zijn eigen innerlijke wereld, wat hij ooit verwoordde als: “Het kan altijd erger, je kunt ook nog Theo van Gogh te zijn”.
Nu is er iets merkwaardigs. De films die hij zelf bewonderde (niet zelden uit Hollywood) hadden een pakkende, uitgekiende dramatisch ontwikkeling, subtiele karaktertekening en slimme plots. Het soort films waarvan je ondanks alles wenst dat ze goed aflopen, althans voor sommige deelnemers. Er is altijd hoop.
Vaak gaat aan het einde alsnog alles kapot. Maar de weg daar naar toe was vol emoties, zo niet bij de acteurs, dan zeker bij de kijkers.
Over dat soort films praatte Theo graag. Zijn eigen werk was totaal anders. Dat was beslist meer dan een budgetkwestie. Neem nu die onhandig op filmpersonages geplakte Van Gogh-grappen die niets aan het verhaal toevoegden en soms zelfs alleen begrijpelijk waren voor een incrowd. Je moest dan bijvoorbeeld weten dat een ex-mevrouw Van Gogh iets had met een acteur en dan begreep je waarom in een film op niks af een naam werd omgeroepen. Die van die acteur.
Voordeel van zo’n incrowd-grap was dan weer dat niet iedereen (even) uit het filmverhaal werd weggehaald, alleen de kenners. Theo wilde in zijn films altijd zelf ook voelbaar aanwezig zijn. Hij concurreerde met zijn eigen personages. De kijker moest niet teveel met ze mee gaan leven. Vandaar dat (het lijkt wel bewust) voorkomen van empathie bij de kijker, door ironie en het overslaan van emotioneel navoelbare tussenstappen.
De regisseur wil zo snel mogelijk wil aankomen bij het grote zwarte gat, waar liefde niet bestaat, iedereen liegt, en niemand veilig is. Korter gezegd: de regisseur wil zo snel mogelijk aankomen bij de regisseur.
Dat is toch raar. Want waar was in zijn films de gulle Theo, de vrolijke Theo, de onbevreesde ondernemer, de man die in virtuoze interviews mensen tot diep in de ziel keek? Waarom was hij als filmmaker die illusieloze doemprofeet?
De meest logisch en simpele verklaring, en ik kan geen andere verzinnen: omdat hij dat wilde. Wij moesten ook maar eens voelen hoe het was om Theo van Gogh te zijn. Hij was tevreden als dat hem dat lukte, ook zonder dramaturgen, zonder hogere Hollywoodkunde, zelfs zonder geld. Dat verklaart nog iets: waarom zijn films, bijvoorbeeld dankzij bestudering van de Hollywoodse filmwetten, niet steeds beter werden. Theo bleef waar hij was, want hij was al waar hij wilde zijn.
Je kan het ook onaardiger zeggen: Van Gogh was een aansteller, verslaafd aan nooit verwerkt kinderverdriet, en had daarvan zowaar een succesnummer weten te maken. Maar in werkelijkheid viel het nogal mee met hem. Alleen al hints in die richting maakten hem razend. Hoe kon iemand denken dat hij zijn verdriet spéélde?
Okay. Maar waar kwam dat wereldbeeld, dat wanhopige boze gevoel dan vandaan? Dat was taboe. Van Gogh smeet direct de deur dicht voor iedereen die verwees naar mogelijk diepere, oude en deels onbewuste oorzaken van zijn ueber-sombere wereldbeeld. En toch zat deze man bij ieder filmpremiere zichzelf in zijn droeve ziel te kijken.
“Ik kon niet bij mijn psychiater blijven, want ze wilde met me naar bed”, hoorde ik hem op een dag zeggen. Ik vermoed dat er nog andere redenen waren voor Theo om de therapie voortijdig af te breken. Zou hij onverhoopt zijn genezen, waren al zijn films op slag weeskinderen geweest.
Justus van Oel is scenarioschrijver en maakte samen met Theo van Gogh onder andere de televisieserie Najib & Julia. Wekelijks verhaalt hij over zijn tijd met Theo van Gogh.