Ik zit aan een tafel met vrienden en wacht op bier. Het gesprek ontwikkelt zich met moeite. Ik weet precies hoe deze avond gaat verlopen.
We zullen bier blijven drinken. Het ene oninteressante verhaal na het andere met elkaar delen. We ontwijken behoedzaam de onderwerpen die er toe doen – stel je voor dat het pijnlijk wordt. Niet iedereen hoeft te weten dat het met geen van ons echt goed gaat. Minimaal één persoon zal klagen over zijn vrouw of – beter nog – over de vrouw van een ander. Ja, we zullen elkaar de maat nemen over onze vrouwen en lachen om hun gebreken.
Vervolgens bespreken we voetbal, auto’s en het nieuws. We doen er alles aan om het oppervlakkig te houden. En als de sfeer er goed in zit, halen we herinneringen op aan vroeger, toen we als het ware zweefden door het leven en op geen enkele wijze gebonden waren aan de keuzes die we onszelf later zouden laten opdringen. We zullen concluderen dat we een mooie tijd hebben gehad – wij, vroeger, als vrienden – en na deze conclusie ongemakkelijk met een lach en een zucht in ons halflege glas staren. Dan druipen we af, zonder daadwerkelijk een moment van waarde of herkenning met elkaar gedeeld te hebben.
Zo zal het gaan vanavond, bedenk ik wanneer ik het tweede biertje aan mijn lippen zet. Ik kijk naar een tafel met drie jonge vrouwen iets verderop, terwijl Marco grappen maakt over zijn baas. Ik lach mee. Een van de drie vrouwen heeft donkerblond haar, ze draagt rode lippenstift en een wit overhemd dat de lijnen van haar lichaam strak volgt en het tegelijkertijd nergens lijkt te raken. Haar vriendinnen kijken in haar ogen terwijl ze zelfbewust tegen ze spreekt. Wat ze zegt lijkt er daadwerkelijk toe te doen. Het gesprek aan mijn tafel gaat nog steeds over werk. We proberen te ontspannen door het maken van nog meer lullige grappen. Iemand begint te praten over zijn plan een marathon te rennen. Ik kan mijn afkeer bijna niet meer verbergen. Ik wil hier weg.
Mark Thiessen ziet soms dingen en probeert daarover te schrijven