Een schrijver en zijn vriendin staan in een theater met een glas wijn bij een tafel. De zaal stroomt leeg voor een korte pauze. Mensen wachten in de rij voor een drankje. Het eerste deel van de theatervoorstelling had uit één dialoog bestaan. De hoofdpersonen worstelden met keuzes. Keuzes die zij al hadden gemaakt, nog moesten maken of juist nooit hadden durven maken. In de dialoog kwam dit tot uiting door zinnen die bol stonden van wanhoop, verwijten en woede. De schrijver is onder de indruk van de manier waarop de dialoog in elkaar zat. Hij deelt zijn bewondering met zijn vriendin.
“Ik wou dat ik dat kon. Het lukt me niet om goede dialogen te schrijven,” zegt hij.
“Waarom lukt je dat niet?” vraagt ze.
“Het vreemde is natuurlijk dat het niet zo moeilijk zou moeten zijn. Je moet gewoon op papier zetten, wat je in het echt zou zeggen.”
“En wat er teruggezegd wordt,” vult ze aan.
Hij haalt zijn schouders op: “Anders is het geen dialoog.”
Ze doet alsof ze het niet hoort. “Waar ik namelijk echt een hekel aan heb,” gaat ze verder, “zijn schrijvers die dialogen schrijven die niemand in het echt zou voeren. Met zinnen die je nooit zou uitspreken.”
Hij denkt na. “Zinnen opschrijven die je in het echt zou gebruiken. Waarom is dat zo moeilijk? Waarom is het gemakkelijker om iets op te schrijven dat in het echt niet in je zou opkomen?”
“Veel mensen spreken alsof ze niet kunnen schrijven,” antwoordt ze.
Hij draait zijn hoofd van haar weg. Hij staart naar de rij wachtende mensen en mompelt: “Hoe krijg je iets op papier dat je in het echt zou zeggen?”
Ze legt haar hand op die van hem en kijkt hem aan. “Waarom schrijf je niet letterlijk op wat wij nu zeggen? Dan kun je oefenen.”
Hij kijkt haar aan en zegt met een zucht: “Als het zo simpel was, zou iedereen schrijver kunnen zijn.”
Mark Thiessen ziet soms dingen en schrijft daar proza over.