Proza

07-06-2013 14:00

Ik was op reis in Schotland. Het kleine dorp dat ik was binnengereden had één kroeg. Het was vroeg in de middag en ik had zin in bier. Buiten regende het. Bladeren die al eerder op de grond waren gevallen lagen als een natte deken op de stoep. Ik deed de deur van de kroeg open. Een paar mannen keken. Binnen zag iedereen meteen dat ik een vreemdeling was.

Ik ging zitten aan de bar, naast een oude man. Hij had nog zo’n ouderwetse oudemannenpet. Hij trok vrijwel constant het gezicht dat iemand normaal gesproken trekt na het in één teug achteroverslaan van een glas jenever. Ik bestelde bier. We raakten in gesprek. Ik vertelde hem dat ik op reis was. “Het is goed dat je reist, jongen. Ik ben overal geweest. En nergens langer dan nodig,” zei hij. Ik antwoordde dat ik slechts op vakantie was. Een onderbreking van mijn werkritme. “Onthoud één ding,” ging hij verder. “Als je straks zou oud bent als ik vraagt niemand waar je hebt gewerkt, maar wat je hebt gedaan. Wat je hebt gezien.”

Ik pakte mijn glas bier en nam een slok. “Mijn werk is mijn werk. Ik doe het alleen om een leuk leven mogelijk te maken.”
Hij grijnsde: “Je bent nog jong. Heb je gestudeerd?”
“Ja,” antwoordde ik.
“Had je toen meer of minder geld dan nu?”
Ik keek hem verbaasd aan. “Minder, natuurlijk.”
“En meer tijd?”
“Ja.”
“En je ging vaker op reis?”
“Ja.”
“Als ik je nu zou vragen een verhaal te vertellen – je beste verhaal – dan speelde het toen. Heb ik gelijk?”
“Dat zou kunnen.” Aan zijn gezicht te zien gaf ik de antwoorden die hij verwachtte.
“Waarom ben je daar na je studie mee opgehouden?” vroeg hij.
“Zo gaan die dingen. Ik studeerde om een goede baan te vinden. Daarna heb je minder tijd.”
“Dus je werkt om te reizen en om een leuk leven te hebben. Toch doe je dat nu minder dan toen je studeerde om een goede baan te vinden. Daar gaat het al mis, jongen. Let op dat je een oude wijsheid niet uit het oog verliest: de vrijheid die je zoekt is overal om je heen en niet te koop.”
“Wat heeft u dan gezien?”
“Ik heb alles gezien. Al zeventig jaar ben ik onderweg. Ik heb rondgezworven. Ik heb gewerkt wanneer dat moest, maar altijd alleen wanneer ik dat zelf wilde. Ik wilde alleen maar plezier hebben. Alles meemaken. Alles zien. En dat is aardig gelukt.” Hij knikte tevreden.

“U maakt me nieuwsgierig. Wat hebben al die andere oude mensen gemist, dat u wel heeft meegemaakt?”
“Ik kan je zoveel vertellen. Ik heb gezwommen in de Ganges, tussen de smerigheid. Ik kwam er als herboren uit. Ik heb revoluties gezien. Ik heb op gletsjers gelopen die de wereld deden verdwijnen. Ik ben gevlucht voor oorlogen. Heb alle dansen die er zijn gedanst. Ik heb vrouwen gehad op alle continenten. Ik ben verliefd geweest op een Argentijnse, die me een ziekte gaf waar ik tot op de dag van vandaag last van heb. Ik denk nog elke dag aan haar. Ik heb in de armen gelegen van een prachtige Russin. Haar naam staat op mijn bovenarm..”

Ik onderbrak hem. “Maar u bent alleen. U zit hier nu alleen, op uw oude dag. Aan een bar in een Schots dorp.”
Hij schudde zijn hoofd, ogen dicht. “Ik ben nooit alleen. Mijn herinneringen zijn altijd bij me.”

“U bent een romanticus. U zegt dat u vrij bent geweest, maar er is méér dan aankomen en vertrekken. Wanneer u sterft is er niemand meer, niemand meer bij u. Alleen u en uw herinneringen. Wat heeft u dan overgehouden aan dit leven?”
“Jongen, ik heb niets overgehouden aan dit leven. Ik heb geen huis en geen vrouw. Ik heb geen boek geschreven. Als ik dat had gewild, had ik dat overigens makkelijk gekund. Ik heb geen thuis. Ik heb kinderen over de hele wereld, maar weet niet waar ze zijn.”

Ik keek hem strak aan en zei: “Dat klinkt niet als iets dat ik zou willen.”
Hij leek niet te luisteren en ging door: “Als je me vraagt wat mijn leven mij heeft gegeven heb ik slechts één antwoord: verhalen. Heel veel verhalen. Ik hoop dat er nog een paar bij zullen komen. En als ik straks het einde heb bereikt, wil ik kunnen zeggen: ‘Ik wilde alleen maar plezier hebben, iedere dag.’ En dat ik sterf terwijl ik weet dat dat gelukt is.”
Hij lachte. Hij zag er gelukkig uit, deze oude man. Dat hij alleen was leek hem niet te deren. Ik was het niet met hem eens, maar het was een interessante kerel. Hij leek vast te houden aan iets dat ik op jongere leeftijd al was verloren.
“Ik ben heel benieuwd naar uw verhalen,” vroeg ik.
“Wil je er een horen?”
“Ik ben er klaar voor.”
“Je zult je oren niet geloven.”

Even was het stil. Hij bestelde twee nieuwe drankjes. In zijn ogen zag ik de opwinding van een kwajongen, die op het punt staat over zijn laatste streek te vertellen. Hij nam nog snel een flinke teug. En hij vertelde zijn verhaal.

Mark Thiessen ziet soms dingen en schrijft daar proza over.