Als Beau van Erven Dorens van de Magere Brug springt, heeft hij een boek geschreven. Gisteren dook de SBS-presentator de Amstel in om ‘Handboek voor Vaders’ ten doop te houden. In dit how to boek vol zelfspot rekent de tv-maker af met valse vaderschapsromantiek en haalt hij subtiel uit naar moederboekauteur Daphne Deckers en vaderschapsschrijver Kluun. ThePostOnline publiceert exclusief het hoofdstuk waarin Beau’s sterilisatie wordt beschreven.
Pats! In het laatste hoofdstuk haalt Beau van Erven Dorens nog even vilein uit naar Daphne Deckers en Kluun. Over Daphne Deckers’ moederboek oeuvre schrijft hij: ‘Zij beschrijft haar persoonlijke ervaringen met de zwangerschappen en opvoeding van haar kinderen en dat klinkt allemaal zeer oprecht, maar het blijft uiteraard de totaal gekleurde visie van een moeder. Ik denk steeds: ‘Waar is Richard? Wanneer komt die eens naar het net?’ Nou, die komt er niet in voor. Die heeft zich in de opvoeding onmiddellijk door Daphne laten uitserveren. En daar kan ik mij wel iets bij voorstellen, want die zit natuurlijk volledig bij die vrouw onder de plak. Dat kan ook niet anders. Ik heb haar weleens ontmoet en ik zat ook onmiddellijk bij haar onder de plak. Man! Die blauwe ogen, dat stralende witte gebit, die schitterende borsten’, schrijft hij.
En Kluun waarom schrijf jij niet over vreemdgaan tijdens het vaderschap?, jent Beau collega-vadersschapschrijver Kluun ‘Help, ik heb mijn vrouw zwanger gemaakt is een grappig, eerlijk boekje met allerlei anekdotes en tips voor de vader. Kluun neemt je bij de hand door het slepende proces van zwangerschap en geboorte, maar het is jammer dat hij geen anekdotes heeft opgeschreven over zijn ervaringen met vreemdgaan.’
Oeps. Hebben we iets gemist? Kennelijk, want de schrijver constateert dat buitenrelationele seksactiviteiten een leemte vormen in zijn standaardboek. ‘Vreemdgaan zie ik als een leemte in het standaardwerk dat je nu leest, het Handboek voor Vaders, omdat ik eenvoudigweg nooit vreemdga. Net als jij, uiteraard, collega-vader.’
Als je dan toch zo nodig wil schuinsmarcheren spring dan – voordat je huiswaarts keert – altijd even in de gracht, adviseert Beau. Gisteren deed hij het nog een keer voor.
‘Niet lang na mijn vierde zoon heb ik sterilisatie op mij laten plegen. Ik heb alle tegenargumenten getracht te weerleggen. De officiële functie van de man, de erfplicht waarmee wij mannen bij geboorte zijn belast, namelijk het rondsproeien van ons zaad, dát uitschakelen, nota bene eigenhandig, dus zelf de telefoon pakken, een afspraak krijgen, naar binnen lopen en jezelf laten ontmannen, bij je volle bewustzijn, dat gaat ver. Maar zij had haar leeuwenwerk verricht, met drie zware zwangerschappen en bevallingen. Nu was ik aan de beurt.
De voorkant van de folder straalt één en al vrolijkheid uit, met sierlijke licht-paarse en lichtoranje bogen, een donkerpaars rechterbovenhoekje en, als klap op de vuurpijl, een foto van de lachende artsen, verplegers en schoonmakers, waar ik mij als patiënt aan heb over te leveren, omdat ik geen kant op kan en gedwongen word om mijn toevlucht te nemen tot een, zoals de titel van de folder fluistert in de schaduw van die tierlantijnen: sterilisatieoperatie bij de man.
‘Vasectomie’ staat er voor de duidelijkheid onder, tussen haakjes, voor het geval Latijn je moedertaal is. Ik dacht even dat er ‘suïcideoperatie’ stond. Ach en wee. Mijn naam is Beau van Erven Dorens, ik heb vier kinderen en ik ga mij laten castreren. Mijn gezin is moreel-planetair gezien overbevolkt, dat valt niet te ontkennen, en het lichamelijk offer dat mijn vrouw gedurende haar zwangerschappen heeft moeten maken is groot geweest, maar toch…
Als de burgemeester zou zeggen: beste Beau, je hebt in de vierentwintig jaar die je in Amsterdam woont alleen al in onze gemeente 250 zwangerschappen veroorzaakt, dan zou ik mij met tegenzin maar begrip naar de slachtbank laten leiden. Maar nu, met al die miljoenen gezonde, vrolijk spartelende spermatozoïden nog in mij… Ik zie ze daar zwemmen, blakend van de vruchtbaarheid. Als ik mijn best doe kan ik huilen.
‘Na desinfectie van het scrotum geeft de arts u twee injecties in de huid van het scrotum… links en rechts een snede… van beide zaadleiders verwijdert hij een stukje… de uiteinden worden afgebonden en dichtgebrand…’
Arme ik. De geur van mijn eigen brandende zaadleiding.
Ik hoor dat ze het zelfs vrouwen laten doen. Op een foto in de folder staat er een, breeduit lachend, met de handen enthousiast in de aanslag, de benige vingers ineengestrengeld.
‘Gaat u daar maar liggen, op uw rug.’
Je ligt.
‘Doet u uw benen maar goed wijd.’
Je doet het. Ze legt de sjerp van je ziekenhuisjurk op je buik. Je apparaat wordt blootgelegd, op z’n rug, en ontwaakt, zich onbewust van de horror die het te wac ten staat. De wind heeft vrij spel. Je probeert jezelf niet op te winden. Ze rolt een tafeltje dichterbij. Het gereedschap rammelt tegen elkaar. Even is het stil. ‘Dit kan even pijn doen in uw penis, meneer Van Erven Dorens.’
Ik had een mooi pak aangetrokken, want mijn afscheid als vruchtbare man, het neerleggen van mijn natuurlijke opdracht, verdiende een waardig ritueel. Van zin kun je niet spreken in dit dramatische geval, maar laat ik zeggen dat ik er klaar voor was, zoals een ridder voor het duel. Ja, ik had mijn Elvisbril op en ik was er fókking klaar voor.
Ik was te laat. Te laat op je eigen castratie. Het klinkt als een heldendaad.
Ik fietste door rood (‘De spelletjespresentator werd op weg naar z’n sterilisatie overreden’), wist even verderop mijn voorwiel ternauwernood uit een tramrail te trekken (‘Quizmaster op weg naar sterilisatie onder tram: alleen onderlichaam gered’), maar het ziekenhuis was nog later dan ik. Dat is strategie: als wij te laat zijn, komt de patiënt tenminste op tijd.
Ik meldde me bij de balie Urologie en spoedde me daarna naar de wc om de verdovende crème op mijn zaadleiders te smeren. De enige wc was bezet, maar bij 168 het urinoir ernaast was nog voldoende ruimte om mezelf te behandelen. De tube begon na opening meteen een witte straal crème te produceren en voordat ik mijn broek had losgeknoopt zaten mijn handen al helemaal onder.
De wc werd doorgetrokken. Het zweet brak me uit en juist op het moment dat ik de crème van de rug van mijn linkerhand op mijn ballen probeerde te krijgen, ging de wc-deur open en kwam er een meneer naar buiten. Hij keek alsof hij net een heel lange wandeling achter de rug had. Zijn ogen schoten wantrouwend heen en weer tussen mijn onderlichaam – een stilleven met tube, piemel en handen vol crème – naar mijn bezwete gezicht, dat wanhopig probeerde te lachen. Hoofdschuddend waste hij zijn handen en ik hoorde aan het streng rukken aan de papieren handdoekjes dat dit de zoveelste keer was, misschien wel het sluitende bewijs, dat de mensheid gek geworden was.
In de wachtruimte enkel mannen met de benen over elkaar, behalve één, die zat bij de balie met het bordje gipskamer. Mijn mannen en ik, we zaten er ver- slagen bij, met onze urologische problemen. Ik wisselde zo nu en dan een blik van verstandhouding. Wij stakkers. Zet onze benen af, snij onze borst open, maar blijf van ons apparaat af. Wat zou hij hebben? En hij?
‘Hallo.’
‘Hallo.’
‘Ik heb iets aan mijn pik.’ ‘Ik heb iets aan mijn ballen.’
Of ik mijn broek en onderbroek wilde uittrekken en op de operatietafel wilde gaan liggen. De zuster scheerde mijn ballen. Daar had ik in de folder overheen gelezen. Daarna smeerde ze mijn ballen in met jodium. Ik hoorde ze zachtjes met hun tanden klapperen. Ze vroeg of ik het wel zeker wist. En ja, er waren weleens mannen weggerend. Ze legde mijn piemel op zijn rug en schoof een groen operatiekleedje over hem heen, zodat hij niet hoefde te zien wat hem stond te gebeuren. Mijn handen waren inmiddels goed verdoofd van de crème.
De arts was een aardige, jonge man. We wisselden begripvolle dialogen af met grappen. Ik zei dat ik het fijn vond dat het door ‘een van ons’ werd gedaan. Dat begreep hij. Het deed uiteindelijk toch nog pijn, wat ik ook fijn vond. Zoiets verdient het om pijn te doen. Dat begreep hij niet.
Het was zo gepiept.
In de gang vroeg de zuster: ‘Wat gaat u verder vandaag doen?’ Ik dacht even na en citeerde Elvis Presley, die na een concert dezelfde vraag kreeg: ‘Burning beaver!’
Ze zei niets en draaide zich om.Buiten geen erehagen, geen juichende vrouwen, geen slipjes in mijn haar. Alleen mijn opengesneden ballen en ik, kijkend naar het zadel van mijn fiets. Het zweet brak ons voor de zoveelste keer die dag uit.