Het Europees Parlement is de belangrijkste instelling in Brussel vanuit het perspectief van de burger. De meeste Europese instellingen representeren geen burgers, maar representeren andere organisaties of abstracte principes. De relatie van burgers met de Europese instellingen is indirect of er is helemaal geen band. De enige instelling waarop de burger wel directe invloed heeft is het Europees Parlement. Toch is Richard Rose in zijn boek Representing Europeans juist kritisch over dit Parlement.
Bij de start van de Europese samenwerking vonden regeringsleiders het niet belangrijk om burgers te betrekken. Het Europees Parlement ontstond dan ook later, heette aanvankelijk geen parlement en was ook niet direct gekozen. Sinds 1979 kiezen burgers het Europees Parlement wel. In die beginjaren was er een democratische afvaardiging van burgers, maar deze mocht geen verschil maken. Het parlement kon claimen voor burgers te spreken, maar er waren geen bevoegdheden. Pas dertig jaar later heeft het Europees Parlement aanzienlijke invloed.
Is het Europees Parlement daarmee een parlement zonder problemen? Nee: de zetels zijn niet proportioneel verdeeld en de standpunten van Europarlementariërs wijken sterk af van die van hun achterban.
Parlementen zijn in de regel proportioneel vertegenwoordigd. Er kunnen allerlei regels zijn voor de toewijzing van de zetels, maar de stemmen van burgers binnen het systeem hebben een gelijke waarde voor de toekenning van zetels. In het Europees Parlement is dat niet het geval: er is sprake van degressieve proportionaliteit, of simpelweg niet-proportionele vertegenwoordiging. De waarde van nationaal burgerschap wordt in het Europees Parlement verschillend gewaardeerd.
Kleine lidstaten hebben een minimum aantal zetels, wat maakt dat zij oververtegenwoordigd zijn terwijl grote landen ondervertegenwoordigd zijn. Duitsland heeft op basis van haar inwoners binnen de EU recht op meer zetels dan ze heeft, terwijl Luxemburg meer zetels heeft. Alleen de middelgrote lidstaten Roemenië en Nederland hebben een aantal Europarlementariërs passend bij hun bevolkingsaantal. De consequentie is dat een Spaanse Europarlementariër ruim tien keer zoveel burgers vertegenwoordigt als een Europarlementariër van Malta.
Dit punt is inhoudelijk relevant. De partijen in het Europees Parlement bestaan uit nationale delegaties. Verschillende partijen worden gedomineerd door specifieke nationale delegaties. Dit betekent dat deze partijen groter of kleiner zouden zijn als er sprake was van proportionele vertegenwoordiging.
Maar er is een nog urgenter probleem. Het Europees Parlement kan zeggen dat zij als enige instelling staat voor de Europese burger, omdat zij direct is gekozen. Toch klopt dit in de praktijk niet, omdat het Parlement meer invloed heeft op het beleid dan dat zij steun krijgt van haar eigen electoraat. In de meeste landen is de opkomst bij Europese verkiezingen laag, en dus worden veel burgers helemaal niet gerepresenteerd.
De burgers die wel stemmen staan vaak ander beleid voor dan hun Europarlementariërs. De meeste Europarlementariërs zijn voor verdere Europese integratie, terwijl hun kiezers dat niet zijn. Partijen kunnen tijdens hun verkiezingscampagne nationaal populaire standpunten innemen, maar tijdens het werk in het Parlement kiezen de meeste partijen voor een pro-Europese lijn.
Dit maakt dat burgers bij de Europese verkiezingen geen echte keuze kunnen maken voor specifiek soort Europees beleid. Niet alleen omdat de media weinig aandacht besteden aan Brussel, maar omdat er in de praktijk te weinig variatie in standpunten is. De keuze van burgers is die tussen partijen die de consensus in Brussel belichamen en de partijen die daartegen strijden. Het is de keuze tussen CDA, PvdA, D66, VVD en GroenLinks enerzijds, en de PVV, SP, ChristenUnie en SGP anderzijds. Die keuze is vanuit democratisch oogpunt wel erg beperkt.
Chris Aalberts is auteur van Achter de PVV: waarom burgers op Geert Wilders stemmen. Hij doet momenteel onderzoek naar de relatie tussen Europa en burgers.