Dat ik het als vegetariër lastig ging krijgen in Mongolië, wist ik van te voren. Het verbouwen van groente zit niet in het bloed van de Mongolen. Het zijn nomaden die met hun vee over de steppe struinen. En omdat ze altijd onderweg zijn, hebben ze geen tijd om een akker aan te leggen en vervolgens te wachten totdat ze wortelen uit de grond kunnen trekken. Daarnaast is het klimaat niet erg geschikt voor landbouw: regenval is zeldzaam en de tempratuur is negen maanden per jaar ver beneden het vriespunt. Toch heb ik de afgelopen zes weken zonder al te veel moeite vleesloos doorgebracht.
Het helpt dat het weeshuis (waar ik vijf weken gevrijwilligd heb) gerund wordt door een yogalerares die de kinderen enkel groente en tofu voorschotelt, maar ook in de hoofdstad Ulaanbaatar zijn er verschillende vegetarische restaurants. In de rest van het land is het een ander verhaal. Daar is het niet erg hip om ‘kamelenvoer’ te eten.
Nu mijn werk als vrijwilliger erop zit, vertrek ik naar het zuiden van het land: de Gobi Desert. Deze woestijn is beroemd om haar zingende zandduinen en heeft oneindige kale vlaktes met hier en daar een ger. Samen met mijn niet-Engels sprekende chauffeur hobbel ik in een Russisch busje door dit prachtige landschap. Elke dag luisteren we uren zwijgend naar de Vengaboys en de laatste Mongoolse hits. Ik wandel in rotsachtige valleien, speur naar dinosauruseieren, beklim de Khongor Els als de zon onder gaat en inderdaad die duinen zingen. Als je tijdens het afdalen je voeten in het zand zet klinkt er een didgeridoo-achtig geluid en het losse zand dat door de wind wordt meegenomen fluistert. Na een paar van Gobi’s hoogtepunten dropt mijn chauffeur me bij een nomaden familie in Bayanzag.
Zes dagen logeer ik bij het gezin en de tachtig kamelen en tientallen schapen en geiten waar ze voor zorgen. Ze hebben hun ger’s deze zomer tien kilometer ten zuiden van the Flaming Cliffs gestationeerd. Deze Cliffs zijn beroemd omdat Roy Chapman Andrews (de man waarop het Hollywood karakter Indiana Jones is gebaseerd) daar in 1922 ‘s werelds eerste fossielen van dinosauruseieren gevonden heeft. In de kleinste ger, waar ook alle benodigdheden voor de dieren liggen, staat mijn bed.
Het gezin slaapt met z’n negenen in de grootste ger en dan is er nog een ger waarin gekookt wordt. Het is de bedoeling dat ik komende dagen help met klusjes in en rondom de ger, leer hoe je een geit moet melken en een beetje rondwandel in de omgeving. Communiceren met de familie is niet makkelijk. Ik spreek twee woorden Mongools en zij drie Engels. Maar body-language maakt een hoop goed. Ik voel me meteen thuis.
Spring maar achterop, beeld de 12-jarige Temuulen uit. We moeten op de motor de kamelen, die een paar kilometer verderop staan te grazen, naar de waterput leiden. Het is bloedheet, dus die beesten moeten goed drinken. Zijn broer en zus klimmen op de twee kamelen die deze morgen een beetje bij de ger’s zijn blijven hangen en we vertrekken richting de rest van kudde. Als ervaren herders weten de kinderen binnen een paar minuten de kamelen de goede richting op te sturen. Ik help een beetje met het vullen van de jerrycans voor in de keuken van hun moeder. Terwijl ik onhandig het water uit de put probeer te halen voel ik me een verwende westerling. Ik weiger het water dat uit de put komt te drinken als het niet eerst gekookt is. Terwijl ik net als de kinderen best wel een koud slokje water zou lusten zo midden op de dag in de woestijn.
Het ongemakkelijke gevoel blijft een beetje hangen als Sansa, de vrouw des huises me een gigantisch bord met spaghetti, verse paprika en soy meat voorschotelt. Voordat ik deze trip ging maken had ik gevraagd of het misschien mogelijk was om niet al te veel vlees te eten. Toch voel ik me een beetje gênant, want in woestijn groeien natuurlijk geen paprika’s en zelf eet het gezin geen groente, alleen af en toe een aardappel. Ze eten meestal geitenvlees en iets dat lijkt op noodles met een kopje zoute milktea. Ook Sansa is het na een paar dagen waarschijnlijk zat om iets met groente voor me klaar te maken. Op dag drie eet ik gewoon wat de potschaft. Ik hoef me dus niet meer zo opgelaten te voelen. Alleen weet ik niet hoe mijn maag op deze maaltijd gaat reageren. De laatste keer dat ik vlees at is meer dan vijf jaar geleden.
Vandaag heeft Sansa bloem met kamelenmelk gemengd en dit samen met het geitenvlees een tijdje laten sudderen in de kookpot. Ik staar naar mijn kommetje witte vleessoep en probeer mijn gezicht in de plooi te houden als ik mijn eerste hap neem. ‘Very nice’, probeer ik glimlachend tegen de vragend kijkende Sansa te zeggen. Blijven kauwen, zeg ik tegen mezelf. Ik heb naast een door en door gaar stukje vlees ook meteen een geitenpees te pakken. En wat is toch hetgeen met de zandachtige structuur? Gemalen botten ontdek ik de volgende keer als ik het kookproces bijwoon. Die nacht kan ik niet slapen van de buikkrampen en de volgende ochtend gooi ik alles eruit. Daar zit je dan: kotsmisselijk in the middle of nowhere. Gelukkig lijkt mijn maag na een paar keer overgeven een beetje gewend te raken aan het vlees en kan ik nog een paar dagen genieten van mijn logeerpartij bij deze lieve familie.
Else Nugteren is in ieder geval twee maanden in Mongolië onder anderen om te gaan werken in een weeshuis in Gachuurt, een buitenwijk van de hoofdstad Ulaanbaatar. Ze heeft geen ticket voor de thuisreis geboekt. Voor ThePostOnline doet ze verslag.