In het derde deel vertelde ik over de bijzondere bewaker, Michael, die zijn eigen leven riskeerde om George te laten ontsnappen. Hoe dat uiteindelijk ging, beschrijf ik in dit deel van de vijfdelige reeks.
Diezelfde avond sliep George geen seconde. Zijn benen trilden en zijn voeten bewogen op en neer. Geen moment stil. Plotseling plofte er iets neer bij de tralies. Het uniform. Hij pakte het op en kleedde zich om. Het bekende, inmiddels gehate uniform dat hem zo afschrikte, trok hij nu zelf aan. Bij de pijpen struikelde hij bijna, maar het ging verder makkelijk en snel. Op het teken van Michael sloop hij zijn cel uit. “Nee gewoon rechtop.” George knikte en probeerde zo normaal mogelijk naast hem te lopen. Hij liep enkele meters verder en keek recht voor zich uit. In zijn ooghoeken zag hij in een flits voor het eerst de man – weliswaar slapend – in de cel naast hem. Zwart haar, grote oren, en weg was hij.
Nu waren ze bij de deur. De uitgang. De weg naar buiten. Georges hart begon sneller te bonzen. Hij keek naar Michael, en kon nauwelijks nog bevatten wat er gebeurde. Deze man zette zijn eigen leven op het spel om George te redden. Michael draaide het slot open en duwde tegen de deur. Pikdonker. Samen liepen ze in een rustig tempo naar buiten. George herkende direct de oneffen stenen. Ze liepen verder, schuin naar rechts, richting het hek. Nog twintig meter.
Toen Michael die middag het plan had uitgelegd, vertelde hij al dat hij zou gaan wisselen van shift met een van de andere bewakers. Op dat moment, op nog geen tien, vijftien meter afstand, liep er dus een andere bewaker langs hen heen. Die gedachte bezorgde George ineens een immense warmte in zijn hoofd. Hij was doodsbang. Maar de nacht was inmiddels gevallen. Het duister, wekenlang de aanleiding voor angst, werd plotseling zijn redding. Hij durfde niet achter zich of opzij te kijken en dacht aan dat wat Michael tegen hem had gezegd: gewoon blijven lopen.
En dat deed hij. Tot ze bij het hek arriveerden. De weg naar vrijheid. Geen absolute vrijheid, geen verzekerde of veilige vrijheid, maar wel de verlossing van de martelingen, van de duistere nachten. Van de pijn. Michael opende zachtjes het donkergrijze hek. George slikte meerdere malen en hoorde een auto aan het einde van de straat. “Ga! Niet meer achterom kijken, mijn vrienden helpen je,” zei Michael zachtjes. “Bedankt voor alles, mijn vriend,” antwoordde George, en hij glipte door de smalle opening. Twee felle koplampen verblindden hem. Met een arm voor zijn gezicht rende hij naar de auto. Een van de achterdeuren stond al wagenwijd open. Hij dook naar binnen en smeet hem dicht.
Twee totaal vreemde mannen zaten voorin. Ze zwegen. De bestuurder stapte acuut op het gaspedaal. George keek van links naar rechts en van rechts naar links, naar voren, naar achteren, naar links, rechts, links, naar achteren.. Iedere seconde gaf hem meer hoop. Maar iedere seconde erna kon er zomaar een jeep voor hen de weg blokkeren om George terug te brengen. Na een halfuur arriveerden ze bij een klein, wit huis. Vanuit daar werd George verteld hoe nu verder. Hij zweeg. Hij gehoorzaamde. Hij vertrouwde. Dat was wat Michael hem met klem had gezegd. Ook al had hij de personen daar nog nooit eerder gezien; luisteren was een vereiste om veilig weg te komen.
George moest weg uit Oeganda, waar hij vanaf dat moment gezocht werd. Vluchten. Vluchten naar een Europees land. Welk, dat maakte niet uit. Hij moest weg. Dit was pas het begin van het vluchtproces, maar het martelhuis, die duistere plek, lag met de minuut verder achter hem. Ondanks dat hij totaal niet wist waar hij uiteindelijk terecht zou komen en of dat ook daadwerkelijk veilig en wel zou zijn, krulden zijn mondhoeken voorzichtig omhoog. George lachte. Eindelijk weer.
In het vijfde en laatste deel van de reeks vertel ik over een bezoekje aan George in Nederland. Lees hier de eerdere delen.