Stel je de volgende situatie voor. Je alleenstaande moeder van 80 woont nog zelfstandig. Ze woont bij je in het dorp. Je bent haar enige kind. Jij en je partner werken fulltime en jullie kinderen gaan dagelijks naar de crèche. Je moeder had altijd een thuishulp. Die komt echter door bezuinigingen niet meer langs. Je moeder hoeft slechts twee keer per week geholpen te worden met de boodschappen en dagelijks moeten haar steunkousen aan- en uitgetrokken worden. Dat laatste is een lastig karwei en dat kan ze niet zelf.
De gemeente is sinds kort verantwoordelijk voor dit soort zorg. Een van de nieuwe uitgangspunten is dat mensen zelf de zorg moeten regelen. Er is namelijk geen geld. Dat geldt dus ook voor jouw moeder. Ze moet van de gemeente in haar netwerk om hulp vragen. Helaas staan de mensen niet in de rij. Wat nu?
Voor velen klinkt de bovenstaande situatieschets misschien onrealistisch, maar dat is hij niet. Sinds de gemeenten verantwoordelijk zijn voor allerlei taken op het gebied van zorg en welzijn vinden ongemerkt grote veranderingen plaats. Op het budget wordt bezuinigd en dus verliezen veel mensen hun hulp. Vervanging is er vaak niet en dus zijn burgers vaak aangewezen op hun persoonlijke netwerk. Dit is in veel gevallen simpelweg het beleid. ‘Vrijwilligerswerk’ heet dat.
Onder de titel De affectieve burger schreef een groep onderzoekers een boek over de gevolgen van dit beleid. Hoe gaat het er in de praktijk aan toe, nu veel burgers als ‘vrijwilliger’ anderen hulp moeten geven omdat er anders geen hulp is? En hoe is dit voor de burger die geholpen wordt? De overheid zet burgers aan tot meer zorgzaamheid voor anderen, maar werkt dat wel? Het antwoord ligt voor de hand: het werkt niet. Talloze voorbeelden in dit boek bewijzen dat.
Hoe zou het je moeder in het bovenstaande voorbeeld vergaan? Dit boek laat zien dat de meeste burgers tegen dit soort opgedrongen ‘eigen verantwoordelijkheid’ zijn. Ze vinden dit wel een aardig idee, maar niet als het concreet wordt. Je moeder heeft waarschijnlijk geen zin om hulp te vragen, want dat ziet ze als een aantasting van haar zelfstandigheid. Voor haar voelt het beter om hulp van de overheid te krijgen. Je moeder wil geen bezwaar maken tegen het wegvallen van de hulp omdat anderen er nog slechter aan toe zijn.
De gemeente organiseert waarschijnlijk een systeem waarbij burgers zich als vrijwilliger kunnen melden. Je moeder kan dus om een vrijwilliger vragen zodat ze geen beroep op jou hoeft te doen. Die vrijwilligers zijn echter niet altijd geschikt. Veel vrijwilligers haken om uiteenlopende redenen af. De organisatie die het vrijwilligerswerk regelt heeft veel moeite om goede vrijwilligers te vinden en te behouden. De kans dat je moeder met verschillende vrijwilligers wordt geconfronteerd is groot, en dus is de kans aanwezig dat jij de steunkousen gaat regelen. ‘Vrijwillig’ natuurlijk.
Dit zijn zomaar wat observaties uit dit boek. Ze zouden allemaal op kunnen gaan als je moeder hulp nodig heeft bij een relatief eenvoudige taak. Er bestaan veel van dit soort arrangementen en regelingen, leert dit boek ons. Mensen met een lichte of zwaardere beperking wonen steeds vaker in de buurt en hebben hulp nodig, maar die moet vaak door vrijwilligers gegeven worden. De overheid doet een doorlopend pleidooi op burgers om zich meer om elkaar te bekommeren.
Terecht stellen de onderzoekers dat er meer debat nodig is over deze trend. Deze veranderingen gaan velen ongemerkt voorbij, maar dat geldt zeker niet voor de mensen die ze betreffen. Gemeenten komen met PR-verhalen over betrokkenheid bij elkaar, maar dringen burgers werkzaamheden op waar ‘vrijwilligers’ en ‘cliënten’ niet op zitten te wachten. Het wordt tijd voor een proefproces. Stel dat je moeder weigert zelf hulp te regelen. Heeft de overheid dan niet de taak gewoon in te springen, zoals ze dat altijd al deed? Kan de gemeente daar niet toe gedwongen worden?
Chris Aalberts is auteur van: Achter de PVV: waarom burgers op Geert Wilders stemmen. Beeld: omslag De Affectieve Burger.