In de vorige vier delen beschreef ik hoe George in een Oegandees martelhuis terechtkwam, en hoe hij dankzij de ondenkbare hulp van één van de bewakers alsnog wist te ontsnappen. Van de vlucht naar Nederland herinnert hij zich weinig. Hij was doodop, alles ging razendsnel, zijn hoofd zat vol. Momenteel woont hij in Ermelo, twee straten bij mij vandaan. Ik doe regelmatig een bakje bij George. Tot slot, deel V: ‘Een nieuw begin’.
George komt aanlopen met een blad met koffie in zijn handen. “Kijk, koffie voor Yan en George.” Ik zit pas net – de bank heeft nog niet toegegeven aan mijn aanwezigheid en voelt stijf aan. Maar George, nu 37, zorgt graag goed voor zijn gasten. En, zoals hij dat zelf toegeeft: zoveel komen er niet over de vloer. Tja, dat is een kwestie van contact zoeken en vervolgens onderhouden. En daar werkt hij hard aan. Hij tennist op de plaatste vereniging, solliciteert regelmatig en is van plan een vervolgstudie op Hogeschool Windesheim in Zwolle te volgen. Op Koninginnedag besloot hij zelfs om in zijn eentje naar onze hoofdstad te gaan. Gewoon ‘om eens te kijken’.
Wat ik vooral bewonder is zijn wil om zo snel en goed mogelijk onze lastige Nederlandse taal te kunnen hanteren. Hij kijkt naar het nieuws, leest artikelen en luistert naar Bløf. Of je hun teksten nou sterk of zwakzinnig vindt; je breidt als vluchteling wel je vocabulaire uit. Twee maanden terug interviewde ik George nog in het Engels over zijn verleden, nu lullen we aan een stuk door over Obama, de mensenrechtensituatie in Oeganda en onze toekomstplannen. In het Nederlands. “Die mensen uit Marokko zijn heel aardig, maar die spreken niet de taal. Dat is slecht, je moet het goed leren om alles te begrijpen hier.”
Hij legt vier ronde spritskoekjes in de hoek van het koffieblad. “En een lekker koekje.” George spreekt het niet uit als ‘koekjuh’, zoals wij Nederlanders dat doen bij iedere –e of –en, maar als ‘koekjeh’. Oost-Afrikanen zijn die klank gewend aan het einde van de zin. Het klinkt meteen vrolijk, waardoor ik begin te gniffelen. Georges reageert daarop met zijn herkenbare schaterlach, en voor we het weten hebben we samen de grootste lol om niets. Zeker als ik terugkom van het toilet en die gekke Afrikaan ineens midden in de woonkamer een knotsgek dansje staat te doen op Helikopter van de Gebroeders Ko. George is opgewekt en doet vriendelijk tegen iedereen. Altijd. Want, zoals hij dat zelf beweert, zorgt dat er weer voor dat anderen vrolijk reageren. “I just want to see people laugh.” Bij mij is dat gelukt. Ik voel me ontspannen bij hem en zijn verhaal heeft indruk op me gemaakt. Het klikt.
Ik denk even terug aan de eerste keer dat ik George ontmoette. Dat was in de zomer van 2012, toen ik nog in de supermarkt werkte. Hij vroeg me waar de herten???biefstuk lag. Op dat moment was een bewogen verleden, van vele martelingen tot aan een wonderbaarlijke ontsnapping, wel het laatste dat ik achter hem gezocht had. En dat is ook niet zo gek. Hij lachte.
Het verhaal van George zal binnenkort verschijnen in het boek ‘Gewone mensen’, waarin ook de andere Life Writing-verhalen van de derdejaars|||studenten Storytelling (Journalistiek) op Windesheim zullen komen.