Wat voorafging:
Rebecca heeft Simon verlaten. Vergeefs probeerde hij haar te spreken te krijgen. Twee weken later spoelde ze aan, op het strand bij Bloemendaal.
Het was het meest vervreemdende telefoongesprek dat ik ooit heb gevoerd. Aaron was mild, niets van de wrok die je misschien zou mogen verwachten, en hij wilde niet ophouden over zijn zus te praten. Twee uur duurde het onderhoud, waarin we er gezamenlijk in slaagden de onvermijdelijke realiteit ontkennend voor ons uit te schuiven en ons te laven aan mooie herinneringen, waardoor een opmerkelijke dissociatie optrad, alsof wij achterbleven in een wereld waarin Rebecca nog arts zou worden, en niemand ooit kon sterven. Veel van wat er daarna gebeurde is nog slechts vaag aanwezig in mijn geheugen, versluierde gesprekken en gebeurtenissen, die ik me herinner alsof ik ze op televisie heb gezien, terwijl ik er toch echt zelf bij was.
Rebecca was na het vinden van Jenna’s ansichtkaart spoorslags naar haar ouders in Wassenaar vertrokken. Twee dagen heeft ze niets anders gedaan dan op haar meisjeskamer uithuilen. De volgende dag is ze met haar vader naar Amsterdam gereden om haar spullen op te halen, op het kennelijke advies van haar moeder, die vond dat ze haar leven weer moest oppakken en dat daarin onmogelijk nog plaats kon zijn voor mij. In die dagen schijnt ze geen woord te hebben gesproken, op de basale uitleg omtrent die jammerlijke ansichtkaart na. Nog een dag later was ze weg. Dat was de dag waarop ik haar ouders belde.
Ze werd als vermist opgegeven en er werd verbeten naar haar gezocht. Door familie en vrienden, die weigerden te geloven in een ongelukkige afloop. Hoe vaak ze mij wel niet hebben gebeld, in de hoop dat ze naar mij terug was gegaan, maar ik was onvindbaar, opgerold als een beer in winterslaap in een hol in Antwerpen, waar Sjoerd er alles aan deed om me te doen ontwaken uit een permanente roes van zelfmedelijden en alcohol. Zolang ik onvindbaar was, bleef er ruimte voor hoop. Tot ze aanspoelde. Tot ze aanspoelde op het strand van Bloemendaal. Tot ze aanspoelde op het strand van Bloemendaal en werd gevonden door een vroege wandelaar, of eigenlijk door zijn hond.
Waarschijnlijk is ze op de avond van die derde dag de achterdeur uitgewandeld, heeft ze de grote, lommerrijke tuin met de vele rododendrons, de bloeiende vlinderstruiken en de blauweregens doorkruist tot de grote poort in de oude muur aan de achterzijde, die toegang gaf tot de duinen. Deze herinnering staat in mijn geheugen gegrift, het is misschien wel het meest lucide memento uit die tijd. Ik ruik de bloesems in de zilte avondlucht en ik zie hoe de volle maan glanst in haar zwarte haar en ik kan haar stap voor stap volgen, in haar witte nachthemd, dat ze normaal alleen in de winter wel eens droeg, maar klaarblijkelijk ook erg geschikt had geacht voor deze gelegenheid. Boven op het hoogste duin blijf ik staan en kijk haar na, hopend dat ze zal omkijken, dat ze haar arm zal opsteken en zal wuiven met haar hand, zoals ze deed toen ik haar naar Schiphol had gebracht, een jaar eerder, voor een weekje vakantie bij haar ouders in Zwitserland. Zoals ik daar sta weet ik dat het vergeefse hoop is. Ik kan haar slechts volgen met mijn blik, als ik zou proberen haar aandacht te trekken, zou ze verdwijnen, oplossen, nog voor ik kan zien waarvoor ik ben gekomen.
Ze aarzelt niet aan de vloedlijn. Ze neemt zelfs geen moment om te voelen of het water koud is, of lekker, of ertussen in. Ze schrijdt voorwaarts, in hetzelfde tempo als dat ze door de duinen liep en het brede strand overstak, alsof de branding die zich om haar middel sluit haar niet hindert, alsof ze onder de golven al één is met het zoute water, dat ontvankelijk is en klaar voor de lange reis naar Bloemendaal. Op dat moment moet ik mijn ogen even hebben gesloten, want op de volgende beelden is de zee leeg, en kalm, en betoverend in het maanlicht.
Vandaag is het precies vijftien jaar geleden dat ze de zee inliep. We waren geknakt, Rebecca en ik. Onze wortels waren té wijd vertakt, té diep gegroeid, te sterk. Als ze hadden meegegeven in de storm, waren we omgevallen, en hadden we opnieuw kunnen beginnen. Maar dat kon Rebecca niet, en mij is het ook niet gelukt. Eén keer nog, in al die tijd, ben ik met Rebecca geweest. Het gebeurde een jaar geleden, toen ik mijn zoektocht in zovele meditatietechnieken, religies en andere vormen van spiritualiteit al had opgegeven. Ze droeg een groen jurkje van dunne spijkerstof, met daaronder een roze T-shirt met lange mouwen, en haar benen waren gehuld in veelkleurig gestreepte kousen, aan haar voeten rode lakschoentjes met krullende punten. Ze had haar lange haar in een staart, maar toch kon ik zien dat het nat was. We hebben gedanst, in elkaars armen, zonder dat ik haar lichaam tegen het mijne voelde, terwijl ik vergeefs mijn best deed haar blik te vangen, haar in die diepblauwe ogen te kijken en te zien wat daarachter allemaal gebeurde. Vergeefs, omdat ze al die tijd haar ogen niet opsloeg en haar bleke wang tegen mijn schouder liet rusten. Er was ook geen muziek en dat maakte het dansen nogal chaotisch, maar voor mij had het moment tijdloos mogen zijn. Opeens stapte ze achteruit, draaide zich om en rende weg, een bos in, dat ik eerder niet had opgemerkt. Ze droeg het witte nachthemd, dat ze heel soms in de winter droeg.
Het was geen bevredigende ervaring en in dat opzicht verschilt ze weinig van al het andere dat in de afgelopen jaren tot het verleden is gaan behoren. De retraites, de schriftstudies, de maanden van meditatie in talloze kloosters op de meest afgelegen, desolate plaatsen in de wereld, waaraan ik begon in de status die anderen zo graag willen bereiken, mijn geest los van mijn lichaam, en naar ik nu weet, voorgoed onmachtig erin terug te keren. Verlangen naar Rebecca is de enige emotie die ik me in al die tijd kan herinneren, maar ook die is in verval geraakt en verworden tot iets wat dreint, als een kind dat zich verveelt en niet kan bedenken waarom. Er is nergens plaats voor mij.
Dit was de laatste aflevering van het zomerfeuilleton.
Tim Notten werkt aan een boek en blogt onder meer op zijn site www.bezijdendewaarheid.nl. Hij is te volgen op Facebook en op Twitter. Voor ThePostOnline schrijft hij de zomerfeuilleton.