“Stik er lekker in!” roep ik naar het ventje, dat slechts vier centimeter langer is dan ik, voor ik mijn auto in stap.
Ik rijd als een idioot weg. Ik rijd wel vaker als een idioot. Ik voel me ook vaak een idioot.
Ik denk ook dat andere mensen mij een idioot vinden. En mijn hond Jack vindt mij vast ook een idioot.
Daar zit ik, de idioot, vastgeketend in een kokerrok. Ik zie eruit alsof ik uit een vergadering ben komen rollen.
Alles wat ik verafschuw ben ik geworden. ‘Perfectie’, ik walg ervan.
Ik zet een oude cd van de Foo Fighters op en veeg de rode lippenstift van mijn lippen.
Nu zit het op mijn wang. En daar zit het prima.
In mijn hoofd herhaal ik de woorden die de arrogante kwal net naar mij schreeuwde.
Deze ruzie was er één van velen. Ruzie is eigenlijk de enige stabiele factor in deze relatie.
Op de vraag of ik een sleutel van zijn appartement kon krijgen, kreeg ik een antwoord die al mijn vragen beantwoordde.
Boos. Vooral op mezelf. Kijk mij nu eens, in een fucking kokerrok. En waar de fuck zijn mijn sigaretten?
Ik maak mijn haar los, gooi mijn blouse open en stop bij het eerste tankstation dat ik tegen kom en koop drie ‘mega’-pakken sigaretten.
Die zijn groter dan de ‘maxi’-pakjes. Wat ik heel raar vind.
Ik flirt nog even met de verkoper. Die eigenlijk best wel nerdy is, en stiekem een vrouw, maar who cares.
Als ik thuis ben, loop ik de drogist binnen en koop de hele voorraad zwarte nagellak op.
Ha, dat haat hij zo, zwarte nagellak. Ik koop liters.
Met een peuk tussen mijn ongestifte lippen loop ik het geluk weer tegemoet.
Ik hoop hij ook. In zijn geruite ‘Jort Kelder’.
Of niet. Ook prima.