Toen ik vorig jaar in Leiden ging studeren, besloot ik niet mee te doen aan de introductieweek. Een week lang door Leiden heen zuilen, langs studentenverenigingen waarvan ik toch geen lid zou worden, langs kroegen waar ik toch nooit zou komen, het hoefde van mij niet. Het eerstejaarsweekend van mijn studievereniging leek me wel genoeg geïntroduceer. Bovendien, als ik in Leiden zou gaan wonen zou ik zelf wel op ontdekkingspand gaan.
Dat viel wel mee. Toen ik inderdaad in Leiden ging wonen, hield die ontdekkingstocht vooral de bijna dagelijkse gang naar de UB in. Lopend, soms op de fiets, door de kille winter. Soms, als het wat minder koud was, liep ik dan langs de grachten. Langs de grote, statige panden die Leiden kenmerken. Langs de studentenverenigingen, die in Leiden zo’n grote rol spelen. Langzaam maakte ik me Leiden eigen, op m’n eigen manier.
In de maanden dat ik in Leiden woonde burgerde ik langzaam in. Ik leerde wat een biercantus is, wat een ‘matras van Minerva’ is en later ook wie dat was en dat ik een laffe borrelaar was. De sluiting van de UB, waar ik dan zat om vast hele interessante en belangrijke boeken te bestuderen, maakte ik in veelvoud vaker mee dan dat ik in een kroeg kwam. Het studentenleven ging langs me heen, en ik vond dat wel prima.
Woensdagmiddag liep ik opnieuw langs al die grachten en panden. De introweek wilde ik nu wel eens met eigen ogen zien. Niet omdat ik Leiden beter wilde leren kennen, of lid wilde worden van een vereniging. Maar gewoon, de mensen zien en de stad weer zien na er door vakantie en werk maandenlang niet geweest te zijn. Het was er rustig, behalve op de markt.
Een cd-speler draaide het nummer van Fun, “tonight we are young”, terwijl een verdwaalde eerstejaars om haar heen kijkt. “Ik ben de weg een beetje kwijt. Eigenlijk al de hele week”, zegt Sanne (“zonder achternaam. M’n ouders hoeven niet alles te weten”), 18 jaar. Ik zeg haar dat het programma vanmiddag buiten Leiden is, bij Vlietland, het recreatiepark. “Oh, is er ook drank, denk je?” Ik zeg dat me dat wel logisch lijkt omdat het een festival is en wens haar veel plezier. “Dankje. Nog een dag een kater kan er best nog wel bij”, en weg is ze.
Het is al donker als ik terug naar huis loop. In een straatje word ik aangesproken door wat nieuwe studenten die er vermoeid uitzien maar wel zin hebben in een feestje. Waar Club Hifi is, de discotheek van Minerva. Even denk ik ‘fuck Minerva, doe het niet!’, maar voordat ik het door heb wijs ik ze de weg naar de disco waar ik nog nooit geweest ben Dat straatje in, die steeg. En doen alsof je lid wil worden, dan krijg je misschien wel gratis drank. Ik doe het boordje van het overhemd goed en loop verder de Leidse nacht in. Misschien ben ik wel meer Leidenaar geworden dan ik zelf door had.