Woensdagvond in Nijmegen, groepen studenten zwerven door de stad, sommigen in een blauw of geel T-shirt dat aangeeft tot welke studentenvereniging ze behoren. Anderen met stempels, schmink of stippen op het voorhoofd wat ongetwijfeld ook een doel dient. Op deze avond is alles wel ergens goed voor, alles is leuk, iedereen is vrolijk en doet z’n uiterste best om al de gebeurtenissen van de afgelopen week te verwerken, een week waarin nieuwe ontdekkingen, emotie, slaap, alcohol en feestjes over elkaar heen buitelen.
De studenten drommen samen voor het LUX-theater in de binnenstad van Nijmegen, waar tot laat in de avond in verschillende zaaltjes allerlei activiteiten en voorstellingen zijn, van een klassiek symfonieorkest tot een mannenkoor, van sneldichters en columnisten tot de Nijmeegse damclub. Allemaal voor en door studenten en bedoeld om de nieuwe eerstejaars warm te maken voor één van deze clubjes.
En ik vind het een leuke avond. Als studentcolumnist mag ik enkele werken voordragen in een overvol, rumoerig café op de doorloop naar alle zaaltjes waar de échte activiteiten plaatsvinden. Max tien man staat te kijken naar mij, terwijl ik voorlees en zij doen alsof ze me verstaan. Ik stond daar een kwartier eerder ook eenzelfde blik van interesse te veinzen toen een andere columnist voorlas, het geluid was abominabel maar hé, we hebben het gezellig. Who cares. Uitgenodigd worden om iets van jezelf voor te lezen tijdens zo’n avond is een mooie blijk van waardering en ik doe het met plezier.
Stiekem was ik best zenuwachtig en het slechte geluid en de matige belangstelling stellen me wat gerust. Als ik per ongeluk mijn verkeerde mapje zou pakken en recepten uit de Margriet begin voor te lezen in plaats van mijn columns zal niemand me raar aankijken. Nerveus nip ik aan een drankje en ik bedenk dat het wel stoer staat om dat drankje bij opkomst mee te nemen naar de lessenaar, zodat ik als een volleerd spreker af en toe een slokje kan nemen en een pauze in kan lassen.
Ik kom op, zet m’n drankje onder het blad waar ik mijn papieren op leg en begin te lezen, en te lezen en te lezen. Ik lees een uitgebreide introductie voor, gevolgd door een zeer lange column (dodelijk voor spanningsbogen, inderdaad) en nog een column, één waarvan ik denk dat het de uitsmijter van de avond is omdat ik het een erg grappig stuk vind. Een paar jongens vooraan lachen op de juiste momenten. O shit, ze verstaan me dus. Nu word ik toch iets nerveuzer en ik begin soms te ratelen, te struikelen over mijn woorden, ik, onzeker jochie van 24 dat een paar eerstejaars toespreekt. Typen is zoveel makkelijker.
Uiteindelijk neem ik geen enkele slok van m’n meegebrachte drankje, ik loop weg en realiseer me dat het nog op de lessenaar staat. Nu mijn taak er op zit, loop ik een rondje door het LUX. Comedian Greg Shapiro treedt op in een van de zalen, hij is een Amerikaan die in Nederland woont en eigenlijk berust zijn hele repertoire op dit gegeven. Makkelijke grappen over de verschillen tussen Amerikanen en Nederlanders, over identiteitsconflict et cetera. Maar Greg Shapiro, in tegenstelling tot mijzelf, spreekt vol overgave enthousiast en doodkalm een groot publiek toe. En de eerstejaars hangen aan zijn lippen.
Had Shapiro mijn columns voorgelezen in het café, dan was het daar nu overvol en muisstil geweest en stond ik op zijn plek in een bijna leeg zaaltje onbeholpen vergelijkende grappen te brabbelen over Nederlanders en Amerikanen. Klinkt op zich best geestig maar ik besef nu pas echt dat de kunst van het spreken niet per se draait om wát je vertelt, je moet het gewoon weten te verkopen. Politici kunnen dat, theatermensen en cabaretiers kunnen dat en ik moet het wellicht iets meer gaan oefenen. Ja, de Introductieweek in Nijmegen was leerzaam.