We zaten in een grote collegezaal van de Erasmus Universiteit Rotterdam. En hoewel er op dit tijdstip verschillende sessies plaatsvonden, zat de zaal vrijwel tot de laatste stoel vol. De wetenschappers waren gekomen voor een discussie over ‘sloppy science’: slordige wetenschap. Op de slides passeerden allerlei zaken waar wetenschappers zich niet aan horen te bezondigen. De meeste gingen over het rommelen met statistiek, een praktijk die absoluut ongeoorloofd was, zo vertelden de inleiders ons.
Ruim een jaar ervoor viel Diederik Stapel van zijn voetstuk. De ooit ‘briljante hoogleraar’ bleek jarenlang onderzoeksgegevens te hebben vervalst en verzonnen. Zowel zijn directe collega’s als vele wetenschappelijke tijdschriften hadden dat jarenlang niet in de gaten. Een aanzienlijk deel van de lange publicatielijst van Stapel bleek gebaseerd op fraude en Stapel werd ontslagen. Stapel is geen wetenschapper meer, maar zijn geest waart nog steeds rond.
Veel wetenschappers noemen Stapel een rotte appel. Nu hij weg is kan iedereen weer gewoon aan het werk. Dat was ook de sfeer bij de discussie van communicatiewetenschappers, februari dit jaar (zie pag. 42). Er werden wat slechte wetenschappelijke praktijken aan de orde gesteld en er werd verontwaardiging uitgesproken voor wetenschappers die zich niet aan de regels hielden. Diederik Stapel’s naam stond wel in de aankondiging, maar viel tijdens de sessie niet of nauwelijks. Het ging nu immers om slordige wetenschap door wetenschappers en niet om erkende fraudeurs.
Toch was het Stapel die aan de basis van deze discussie stond. Ruud Abma doet in zijn boek De Publicatiefabriek datgene wat de communicatiewetenschappers niet wilden doen: ingaan op de vraag wat de betekenis is van de affaire-Stapel. Die betekenis is niet dat er veel wetenschappelijke fraude is. De communicatiewetenschappers kunnen Stapel rustig negeren, want er is in hun discipline nooit fraude geconstateerd. Maar volgens Abma gaat het erom dat de lijn tussen goede en slechte wetenschap uiterst dun is. Dat is niet erg zichtbaar, maar het bestaat wel.
Abma wijst op de publicatiedruk in de wetenschap en concludeert dat deze is doorgeschoten. Wetenschappers moeten voor hun aanstelling een internationale publicatie per jaar behalen, anders kunnen ze niet aan de universiteit blijven. Als ze een glanzende carrière willen moeten ze nog veel meer publiceren. Veel publicaties vergroten mogelijkheden om fondsen te krijgen en hogerop te komen. Kwaliteit is bij het meten van wetenschappelijke prestaties geen criterium meer. Het gaat slechts om aantallen.
Universiteiten begonnen met het tellen van publicaties en het bijhouden van citatiescores en impactfactoren. Wetenschappers worden in dit systeem geprikkeld om de kwantiteit van hun output te optimaliseren en met zo min mogelijk onderzoek toch een publicatie te krijgen in een hoog aangeschreven tijdschrift. Om de acceptatiekans te vergroten, is het verleidelijk alleen experimenten te rapporteren met significante uitkomsten en niet-significante uitkomsten weg te laten. Dit zijn precies de praktijken die communicatiewetenschappers slechte wetenschap noemen. Het zijn ook de praktijken waar de fraude van Stapel mee begon. En juist dit komt regelmatig voor.
De discussie van communicatiewetenschappers illustreert het probleem. Er was volgens de aanwezige wetenschappers slechts één manier om wetenschappelijke kwaliteit te meten: door aantallen publicaties te tellen. Als je naar andere criteria voor wetenschappelijke kwaliteit kijkt, zo meldde een onlangs benoemde hoogleraar, leidt dat tot dezelfde indeling in goede en minder goede wetenschappers dan als je naar kwantiteit kijkt. De eminence grise van de discipline wilde nog wel even kwijt dat grote denkers als Marx in het huidige systeem nooit hun boeken hadden kunnen schrijven. Maar ook hij wilde niet aan de conclusie dat de publicatiedruk op zichzelf verkeerd is.
Dit is dus hoe wetenschappers met de affaire-Stapel omgaan. Iedereen voelt dat het mis is met de publicatiedruk, maar tegenstand is er niet. Veel publiceren is immers de enige manier om wetenschappelijk carrière te maken en iedere wetenschapper heeft die ambitie. Het verband tussen publicatiedruk en slordige wetenschap wordt nauwelijks expliciet gemaakt. Ruud Abma doet dat in zijn boek gelukkig wel. Het is vele malen nuttiger dit boek te lezen dan discussies te houden waarvan vooraf vaststaat dat niemand tegen de publicatiedruk gaat ageren.
Chris Aalberts promoveerde in de Communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft nooit internationale wetenschappelijke artikelen en dus is zijn ranking vrijwel zeker nul.