De Nederlandse Krijgsmacht zal deelnemen aan een inmiddels onvermijdelijk lijkend militair ingrijpen in Syrië. Sterker nog, dat doet het al avant-la-lettre, met het aan de Turks-Syrische grens gestationeerde Patriot-squadron. Deelname met andere, strategische middelen en eenheden ligt voor de hand in het licht van deelname aan eerdere conflicten. Of de Nederlandse kiezer daar altijd van op de hoogte zal zijn, ligt daarentegen zeer zeker niet voor de hand.
Terwijl de Amerikaanse vloot op de Syrische kust aankoerst en de Britse, Franse en zelfs Duitse krijgsmachten daartoe aanstalten maken, zitten de Nederlanders inmiddels alweer bijna een jaar in het gebied. De burgeroorlog in Syrië is geen lokaal conflict, maar moet breder worden bekeken: het Midden-Oosten staat in brand, het Patriot-squadron maakt onderdeel uit van integrale luchtverdediging in Navo-verband en zit er aan de Turkse grens midden in.
De Nederlandse Patriots hebben een bereik van 50 km. De radarsystemen die organiek deel uitmaken van een Patriot-squadron zijn in staat een vliegende tennisbal waar te nemen op 40 km afstand en grotere projectielen zoals Scuds op veel langere afstand. De bijdrage van het squadron lijkt beperkt, maar het strategisch effect is groot. De informatie van de radarsystemen wordt namelijk direct geïntegreerd in een Navo-netwerk (Centric Network Warfare) dat ook informatie van andere Navo-partners combineert in een samengesteld plaatje op beeldschermen in bijvoorbeeld het hoofdkwartier in Brussel.
De achterliggende systemen zijn in staat om binnen seconden na het lanceren van een raket het traject ervan te berekenen en de locatie en tijdstip van inslag nauwkeurig te voorspellen. Vervolgens kan worden besloten of het projectiel wordt aangegrepen en in welk deel van het traject. De Nederlandse informatiebijdrage is nu al strategisch van essentieel belang bij de voorbereidingen van het te verwachten militaire ingrijpen in de regio en daar neemt Nederland actief deel aan. De Nederlandse krijgsmacht is dus niet autonoom, maar een geïntegreerd onderdeel van het Navo-netwerk. Met of zonder mandaat van de Veilgheidsraad.
Vooralsnog is de opdracht van de Nederlandse eenheid het beschermen van Turkije tegen eventuele raketaanvallen. Dat is bekend. Het zou echter naïef zijn om aan te nemen dat bij het installeren van een reeds genoemde no-fly zone, het aangrijpen van chemische productiefaciliteiten van Assad of andere militaire opties op Syrisch grondgebied, de Nederlanders werkloos zouden toekijken.
Dat zou bijna crimineel zijn. Al is het maar door het beschikbaar stellen van voornoemde radarinformatie. Maar ook het daadwerkelijk inzetten van Patriots bij een aanval van Assad op zijn eigen doelenlijstje is aannemelijk. In de Golf-oorlog hebben onze jongens dat ook al gedaan. Het is eveneens voor de hand liggend dat Nederland met andere – geheime – militaire middelen kan en zal deelnemen. Om dat te ontkennen, of te denken dat de Nederlandse burger daarvan op de hoogte zal zijn is ook naïef. Zo leert de recente geschiedenis.
In grotere conflicten waarbij Navo-partners gezamenlijk optreden, zoals in Irak en Afghanistan, is er in eerste instantie behoefte aan strategische middelen. Een Nederlandse luchtmachtgeneraal verwoordde het zo: “Of het de War On Terrorism is of de Golfoorlog, het eerste verzoek is altijd om F16’s, special forces en onderzeeboten.”
Nederland heeft die in de meeste gevallen ook geleverd. Kort na 1991 beweerde Jan-Peter Balkenende in de Tweede Kamer bij hoog en bij laag dat Nederland niet militair had deelgenomen aan de Golf-oorlog. Maar er lagen wel degelijk één of meerdere onderzeeboten in de Perzische Golf: “Wij voeren een paar meter onder de kielbalk van een Iraanse oorlogsbodem door, met open ‘oren’. Wij kunnen zelfs satelliettelefoontjes aftappen, maar dat mogen we officieel niet”, aldus een onderzeeboot-officier, die anoniem wenst te blijven. Een Nederlandse onderzeeboot is geen aanvalswapen, maar een strategisch sensorplatform dat informatie verzamelt en deelt in Navo-verband. En daarmee militair optreedt.
Ook inzet toendertijd van special forces net over de Turks-Irakese voor zgn. ‘special reconnaissance’, was met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het geval en voor de hand liggend. Hoewel het ministerie ontkent, zijn de geruchten daarover in welingelichte kringen nog steeds hardnekkig.
In 2002 werden er nederlandse militaire eenheden gestationeerd in en rond Kabul, Afghanistan. Zij traden op onder ISAF-mandaat, de International Stabilization and Assistance Force, de ‘hulpmissie’. Er was geen toestemming deel te nemen aan operaties onder de vlag van OEF, Operation Enduring Freedom, de door Amerika geleide ‘vechtmissie’. Het gebied waar ISAF en de Nederlanders mochten optreden was beperkt tot de grenzen van de AOR, de Area Of Responsibility. Bleven zij binnen die grenzen? Nee. Werd er opgetreden met OEF-eenheden? Ja. Wisten wij daar iets van? Soms, ondanks ministeriële ontkenning.
Twee voorbeelden:
In oktober 2002 werd Kamp Warehouse, waar de Nederlanders lagen, bestookt met 107-mm raketten. Diezelfde avond in het kantoortje van de toenmalige plaatsvervangend commandant van de KMNB (Kabul Multi National Brigade) kolonel Henk de Koff, trad een volledig ‘omgehangen’ Nederlandse commando van de special forces aan. Eén van de taken van special forces is de zogenaamde ‘special reconnaissance’. Er was behoefte aan informatie over de de herkomst van de 107-mm raketten, de lanceerlocatie en de personen of groeperingen die daarbij betrokken waren.
De lanceerlocatie lag buiten de AOR, uiteraard, in gebied dat onder de verantwoordelijkheid viel van de ANA (Afghan National Army). De Koff voegde de commando met een knipoog toe: “Okay, nemen jullie daar een kijkje, maar niet te ver buiten de AOR”.
(Later leken de raketten te zijn afgevuurd door een ANA-commandant, die daarmee met succes zijn behoefte aan auto’s, tenten en kachels wilde onderstrepen.)
Dit voorval is niet in de pers gekomen, aangezien de aanwezige journalisten geen toegang hadden tot het kantoortje van De Koff.
Een ander incident, eveneens in 2002, kwam wel uitgebreid aan de orde:
Een Nederlandse special forces-eenheid (ISAF) kreeg een verzoek om steun van een Amerikaanse eenheid (OEF) die onder vuur lag, ver buiten de AOR. De Amerikanen beschikten op dat moment niet over een FAC-er (Forward Air Controller) die de nodige luchtsteun zou kunnen coördineren. De Nederlanders hadden die wel en spoedden zich op weg om hun Amerikaanse collega’s steun te bieden.
Onderweg reden ze op een bermbom, waarbij één van de commando’s zwaar gewond raakte. Dat gebeurde buiten de AOR. Het onvolprezen onderzoekjournalistieke radioprogramma Argos heeft hier uitgebreid aandacht aan besteed en won er een Tegel mee. De toenmalige minister van defensie Middelkoop ontkende in alle toonaarden dat er Nederlanders buiten de AOR hadden opgetreden, of dat er was deelgenomen aan OEF-operaties.
Een opgenomen verklaring van twee onafhankelijk van elkaar sprekende betrokken commando’s bevestigt het verhaal echter tot in détail. De jokkende minister kon hier echter niet in het openbaar mee worden geconfronteerd, tot grote spijt van de journalisten van Argos, aangezien die verklaring off-the-record was afgegeven ter bescherming van de carrières van de twee militairen. Deze mannen waren inmiddels werkzaam buiten de krijgsmacht en hadden er behoefte aan het verhaal aan de radiomakers te bevestigen, vanuit gevoelens van rechtvaardigheid, erkenning en vooral irritatie aan liegende politici.
2006. De nederlanders zaten inmiddels in Uruzgan, wederom onder mandaat van ISAF. In Uruzgan bestond weliswaar niet zoiets als een AOR, maar er mocht niet worden opgetreden in OEF-verband. Dat leverde ingewikkelde situaties op, aangezien er in hetzelfde gebied eenheden optraden onder OEF, waaronder Australische en Amerikaanse special forces en het noodzakelijk was samen te werken.
Hoewel het Ministerie van Defensie categorisch ontkende dat er onder OEF werd opgetreden, was het rond Tarin Kowt en ver daarbuiten dagelijkse praktijk. Dat kon ook niet anders in een gebied waar de Taliban almachtig heerste en zowel de Nederlandse als de Amerikaanse eenheden opereerden. Veel operaties vonden plaats in het hoogste geweldspectrum en dienden dan ook op zijn minst te worden gecoördineerd en in veel gevallen gezamenlijk te worden uitgevoerd.
Vanwege de politieke gevoeligheid in Nederland rond die samenwerking werd er een modus operandi afgesproken, die een Amerikaanse SF-commandant als volgt uitlegde: “We werken samen als goed geöliede tandwielen in een machine: het grijpt naadloos in elkaar met een flinterdun laagje olie ertussen. Dat is het verhaal, maar er wordt gewoon intensief samengewerkt en dat kan ook onmogelijk anders.”
2013, er zijn nog steeds vier F16’s operationeel in Afghanistan. Die worden zowel onder ISAF-mandaat als voor OEF ingezet, ook daar doen we nog steeds mee. Ook aanwezigheid van Nederlandse special forces in en rond Kabul wordt door welingelichte kringen bevestigd.
Het is dus in elk geval zeker dat we door de inzet van een Patriot-squadron in directe zin meedoen aan het Syrië-conflict. Het ligt voor de hand dat we dat ook met andere middelen dan slechts de Patriots zullen doen, maar dat zal in the fog of war mistig blijven.
Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste kent inzet van strategische middelen zoals special forces en de onderzeedienst een tweetal onvermijdelijke eigenschappen: het heeft politiek effect en het is geheim (en moet dat vooral ook blijven). Dergelijke acties komen niet in de pers, niet in de laatste plaats omdat informatie daarover door het journaille niet valt te WOB-en (Wet Openbaarheid van Bestuur).
Maar er is nog een tweede oorzaak waardoor we het waarschijnlijk nooit zullen weten:
De Nederlandse pers kent belangrijke beperkingen wat betreft oorlogsverslaggeving. De redactionele en budgettaire faciliteiten die verslaggevers ten dienste staan zijn over het algemeen ontoereikend. In Uruzgan moest de gemiddelde mediaman of -vrouw het doen met netto een weekje Kamp Holland, dat vooral werd ingevuld met smachten naar een dagje buiten de poort en het registreren van kwootjes. Thuis aangekomen was er vervolgens grote druk om het dure tripje desalniettemin te verantwoorden met koppen op de voorpagina of spraakmakende reportages, terwijl het Ministerie van Defensie een door hem of haar getekend convenant in de aanslag hield. Dat draagt niet bij tot zorgvuldige en uitgebreide verslaggeving.
De enkeling die zo’n convenant niet tekent heeft in een oorlogsgebied geen medewerking van defensie en daardoor nog beperkter mogelijkheden. In Irak leidde dat tot een verslaggever – in loondienst van een krant, maar zichzelf noemend onafhankelijk (en ‘held’) – die uit armoede maar een interview deed met een lokale politiecommandant over de inzet van special forces. Vragen die niet gesteld werden: welke kennis en ervaring staat u ten dienste om de militair strategische situatie te kunnen beoordelen? En: kunt u wel lezen en schrijven?
De Nederlandse commando’s herkenden zich niet in het verhaal dat resulteerde.
En, terzijde, een algemeen probleem in de Nederlandse pers is het ontbreken van ‘fact finding departments’, zoals die in de Angelsaksische pers over het algemeen wel bestaan.
Quis custodiet ipsos custodes: wie bewaakt de bewakers zelf?
En zo gaan we de burgeroorlog in Syrië in, zonder te weten hoe de werkelijkheid zich ontwikkelt. Nothing changes really.
Verantwoording: schrijver dezes was twee maanden embedded bij de commando’s in Uruzgan en heeft nooit een convenant getekend. Zijn documentaire ‘09:11 ZULU‘ leverde hem de status van ‘persona-non-grata’ op bij Directie Voorlichting van het Ministerie van Defensie en tweemaal acht Kamervragen over de film.