Syrië: internationaal recht slechts als richtlijn in ‘politiek proces’

04-09-2013 14:04

Na de vermeende overschrijding van de gestelde ‘rode lijn’ door het Syrische regime wat betreft de inzet van chemische wapens ziet de toeschouwer zoals vaker in dit soort omstandigheden een complex krachtenspel op gang komen tussen de grootmachten van de internationale gemeenschap.

Vele artikelen en opiniestukken worden momenteel gepubliceerd over de vraag of (militaire) interventie in Syrië al dan niet gerechtvaardigd is. Aan de ene kant van het argument kan men lezen over de noodzaak van humanitaire interventie nu het langdurige conflict wel zéér gewelddadig lijkt te worden. Anderzijds treft men opvattingen die wijzen naar het geldende internationaal recht en diens verbod op inter-statelijk geweld zonder toestemming van de VN-veiligheidsraad.

Navolging internationaal recht

Dit was ook de strekking van het goed geschreven artikel van Mihai Martoiu Ticu van 2 september op ThePostOnline waar duidelijk een internationaal rechtsgeleerde aan het woord is en zijn perspectief op deze actuele- en prangende vraag uiteenzet.

De auteur maakt in zijn artikel een sterk punt in zijn pleit voor de navolging van het internationaal recht waaronder deze:

“Maar Volkenrecht is paradoxaal. Landen die de regels breken maken de regels broos of veroorzaken nieuwe regels. Daarom is het cruciaal dat landen het oorlogsverbod respecteren, zodat ook deze regel ooit heilig zal worden. (…) Dus landen die zonder toestemming van de Veiligheidsraad oorlogen beginnen, verwonden het oorlogsverbod. Het oorlogsverbod evolueert niet meer als heilige regel, maar wordt juist minder gerespecteerd.”

Toch mist er iets in het argument van internationaal rechtsgeleerden en dat is misschien toe te schrijven aan de tamelijk klassieke opvattingen van statelijk geweld welke zij doorgaans hebben. Toen het VN handvest in 1945 werd opgesteld was dit in veel opzichten een antwoord op de afschuwelijke inter-statelijke geweldsuitbarstingen van de twee wereldoorlogen op het Europese continent die nog vers in het geheugen lagen.

Het internationaal recht moest het gebruik van geweld gaan reguleren en het had een lichaam nodig om die regulering waar te nemen: de VN-Veiligheidsraad was geboren. Het primaire uitgangspunt daarbij was het soevereiniteitsbeginsel dat al veel eerder leidend werd verklaard in de Vrede van Westfalen van 1648.

Maar is het internationaal recht nog voldoende van toepassing op de geweldsincidenten anno 2013?

Het geweldverbod heeft zonder meer rust gebracht binnen de internationale betrekkingen waar het conflicten tussen staten betreft. Elk staatshoofd weet dat een schending van het geweldverbod kan rekenen op een hoge mate van aandacht van de internationale gemeenschap bij monde van de VN-Veiligheidsraad en zodoende kun je er toch maar beter op vreedzame wijze uitkomen met je buren wanneer een conflict in ontwikkeling is.

Mede daardoor zien we gelukkig steeds minder inter-statelijke conflicten maar helaas; wat onverminderd blijft toenemen zijn intra-statelijke conflicten waar de geweldsuitbarsting zich niet tussen landen afspeelt maar binnen één land waar rivaliserende groepen elkaar te lijf gaan zoals nu ook in Syrië het geval is.

‘Hoofdtuk 7-kwestie

En dus betogen de internationaal rechtsgeleerden dat er geen sprake kan zijn van een (militaire) interventie in Syrië omdat het als zodanig geen ‘hoofdstuk 7-kwestie’ van het VN-handvest inzake geweldtoepassing tussen staten betreft.

Een eventuele interventie door een internationale coalitie zoals de Verenigde Staten en Frankrijk nu wensen zou een aantasting zijn van de Syrische soevereiniteit en als zodanig een schending van het geweldverbod. Dat kan natuurlijk niet volgens de juristen. Dat is niet alleen dom maar ook verboden.

Waar zij echter aan voorbij gaan is dat het geweldverbod niet louter tot doel heeft om soevereiniteit te waarborgen maar juist primair om mensen te beschermen tegen de wreedheden van oorlogsgeweld. Wanneer de aard van conflicten veranderd, dan moet het internationaal recht natuurlijk wel mee veranderen om aan die noodzakelijke bescherming te kunnen blijven voldoen.

Soevereiniteit en handelingsbekwaamheid

Kijkend vanuit het perspectief van internationale betrekkingen zit er een belangrijke hiaat in de opvatting van internationaal rechtsgeleerden. Dit betreft dan in het bijzonder de gehanteerde definitie van soevereiniteit.

Dit begrip kent twee dimensies: aan de ene kant impliceert het dat de staat de exclusieve actor is inzake het besturen van zijn grondgebied, de rechtshandhaving en het bijbehorende geweldsmonopolie.

Anderzijds houdt het in dat de staat niet onderworpen kan worden aan vreemde mogendheden waar het zijn interne aangelegenheden betreft, benadrukt het als kernelementen de territoriale integriteit van het grondgebied en politieke onafhankelijkheid ten opzichte van andere statelijke actoren.

‘Failed state’

Maar bij benadering vanuit een politiek perspectief is soevereiniteit eigenlijk vooral van toepassing wanneer er sprake is van een functionele staat. De basiscriteria van staatsoprichting zijn vastgelegd in het Verdrag van Montevideo in 1933 en wijst op de noodzaak van een permanente bevolking welke leeft op een gedefinieerd grondgebied, met een effectief en capabel overheidsbestuur die in staat is het geweldsmonopolie te handhaven en de mogelijkheid heeft om externe relaties met andere staten aan te gaan.

Wanneer van deze laatste twee vereisten geen sprake meer is spreekt men over een ‘failed state’ waarbij de meest fundamentele overweging is dat de staat in kwestie niet langer het geweldsmonopolie op zijn eigen grondgebied heeft. Een staat als Syrië dus.

Maar het probleem met het internationaal recht is dat wanneer een staat eenmaal als soeverein wordt beschouwd dit niet meer ingetrokken kan worden wanneer deze een failed state is geworden. Het adagium ‘eens gegeven blijft gegeven’ is hier van toepassing, ongeacht of de staat in kwestie nog steeds handelingsbekwaam is. Anders gezegd zou een gebied als Syrië anno nu nooit in aanmerking zijn gekomen voor de oprichting van een onafhankelijke staat.

Responsibility to protect

In 2005 nam de Algemene Vergadering van de VN het concept ‘Responsibility to Protect’ aan waarin gesteld wordt dat wanneer landen niet langer in staat- of niet bereid zijn om hun burgers te beschermen tegen massale wreedheden, hun soevereiniteit vervalt aan de internationale gemeenschap om deze bescherming over te nemen.

Ook dit concept kent twee dimensies: het stelt de internationale gemeenschap in staat om onschuldige burgers die gevangen zitten in het kruisvuur effectief te beschermen wanneer hun eigen leiders ofwel wegkijken dan wel zélf de bron van geweld zijn geworden die hen bedreigd. En ook bevestigd het dat intra-statelijke conflicten van een net zo groot gevaar zijn voor de internationale vrede en stabiliteit als inter-statelijke conflicten.

1001 miljard euro per jaar

Zodoende houdt het non-interventie beginsel dus geen stand wanneer er niet langer sprake is van een functionele staat die de rechtshandhaving kan uitvoeren. Dit komt mede voort uit de optiek dat falende staten een groot gevaar vormen voor hun regio middels het zogeheten ‘spill-over potential’ en de bijbehorende wetteloosheid die terrorisme en internationale criminaliteit aantrekt. Daarom worden zij terecht als onderwerp van aandacht voor de internationale gemeenschap aangemerkt.

Immers, in de geglobaliseerde wereld van vandaag komen de ontwikkelingen in een wetteloos gebied ver weg al heel snel heel dicht bij huis. Niet in de laatste plaats betreft het ook andere gewichtige belangen: de mondiale uitgaven ter bestrijding van internationale criminaliteit en terrorisme die in deze falende staten hun walhalla vinden bedragen gemiddeld 1001 miljard euro per jaar.

Herwaardering

Door het aanhoudende veto in de veiligheidsraad van Rusland en China voorkomen zij dat Responsibility to Protect, na Libië, opgaat in de statenpraktijk met diens precedentwerking en zodoende dat het onderdeel wordt van het internationaal recht. Daar hebben zij hun eigen politieke belangen bij maar dat voert te ver om hier uiteen te zetten.

Niettemin is Responsibility to Protect het begin van een vitale wijziging in het denken van de internationale gemeenschap. Het handvest van de VN werd geschreven in een hele andere tijd met heel andere type conflicten, maar het doel om mensen te beschermen tegen oorlogsgeweld was hetzelfde. De principes van het non-interventiebeginsel en de achting van staatssoevereiniteit zijn derhalve aan ernstige herwaardering toe in de wereld van vandaag waar onverminderd behoefte is aan diezelfde bescherming in een veranderde context.

Onschuldige burgers

Soevereiniteit behelst twee dimensies waarbij de staat onafhankelijkheid wordt verleend op basis van zijn vermogen om het territorium effectief te besturen. Wanneer dat laatste vervalt dan zou dat eerste automatisch ook moeten komen te vervallen. Landen hebben de erkenning van die soevereiniteit immers ooit moeten verdienen door aan de bepalingen van Montevideo te voldoen.

Wanneer men door gewelddadige omstandigheden niet langer in staat is om aan die criteria te voldoen dan moet de soevereiniteit – althans tijdelijk – worden ingetrokken zodat onschuldige burgers beschermd kunnen worden voor de wreedheden die conflicten met zich meedragen.

Internationale politiek geen statische omgeving

Wat de politieke context in Syrië betreft kunnen de internationaal rechtsgeleerden misschien maar beter een stap terug doen en dit overlaten aan diplomaten die niet de luxe hebben om zich principieel vast te houden aan abstracte richtlijnen uit de wereld van gisteren. Internationale politiek is geen statische omgeving maar verlangt van onze politieke leiders een constante interactie met de hoge dynamiek die het met zich mee brengt.

Met ruim honderdduizend doden en twee miljoen vluchtelingen wordt het misschien tijd om verantwoordelijkheid te nemen voor deze slachtoffers en hen de bescherming te bieden welke zij volgens vele internationale verklaringen, convenanten en verdragen als mensenrecht mogen beschouwen. Dat is toch zeker óók internationaal recht?