Queridos amigos e amigas! Het was weer een bewogen week waarin veel gebeurd is, het voelde alsof ik met een zak friet met mayonaise van het merk Remia, een milkshake en een kapsalon in de spreekwoordelijke rollercoaster zat, plus 3 xtc’s achter de kiezen en dan met name de gevaarlijke soort die nu trending is.
Ik haal mijn (doorgedraaide) pillen altijd bij August de Loor van Stichting Adviesburo Drugs en die weet wat lekker is. Overigens solliciteerde ik in mijn studietijd eens bij Dokter Dope. Hij had namelijk een onderzoek bedacht waarbij allemaal vieze oude Surinaamse junkies op de Zeedijk moesten worden geïnterviewd over het patroon van hun drugsgebruik en de samenhang met winti, de Afro-Surinaamse religie met de Biggie Bossie A Nana, de schepper van het universum die vooral populair is bij Regilio Tuur, mijnheer Edgar Davids, Jörgen Raymann en Zwarte Piet. Ik werd helaas niet aangenomen omdat ik teveel ervaringsdeskundige was en laten we het er op houden dat dat het understatement van de vorige eeuw was.
Er gaan geruchten dat Humberto Tan voorganger is in de Bigi Winti Kerki maar dat lijkt mij sterk gezien het feit dat hij van Chinese etniciteit is en dat zijn voorvaderen vermoedelijk actief waren in de slavenhandel (al betrof het slechts een wasserij en een toko op de Slavenmarkt van Paramaribo, maar toch. Er kleeft bloed aan zijn handen!).
Trillend van de pillen van August de Loor was ik op een toch al verloren avond aan het zappen en het werd pas echt een bad trip toen ik bij een heuse talkshow van Humberto Tan terecht kwam. Ik moet zeggen dat Humbie goed gekleed was, dat dan weer wel. Naast hem zat John de Mol. Het viel me nu pas op dat de Gooische Mogul zwaar aan de cocaïne zit want hij zat maar met zijn kaak te trekken en te malen, het leek wel een godverdommense betonmolen, zeg maar dezelfde verschijnselen die je ziet bij Gordon en Marlies Dekkers.
Hij heeft een nieuw programma ‘bedacht’ en dat heet Utopia. John zei: dat is een heel beroemd boek en wel honderden jaren oud. Hij wist echter niet wie het geschreven had. De Optimo Reipublicae Statu deque Nova Insula Utopia, brulde ik. Thomas More, klootzak! Dat weet zelfs die opblaaszus van je!
Humberto Tan zei dat hij het boek niet kende want hij had al een boek: Gijp. Mijn verbazing werd steeds groter want ook side kick Abdelkader Benali kende het boek niet. Hij had ook al een boek, zei hij trots, en wapperde met de Heilige Qur’aan in de vertaling van Hans Janssen (die zoals wij allemaal weten een stuk dunner is dan het origineel). Jeroen en Martijn Krabbé wisten ook niet van het bestaan van Utopia, maar dat neem ik ze niet kwalijk omdat senior aan de alzheimer zit en junior nog meer coke snuift dan de gewezen onderbroekenverkopers Gordon en Marlies Dekkers bij elkaar.
Enfin, ik was dus ingevlogen voor de vijftigste jaardag van mijn boezemvriend Roberto Muntz en dat gaat een mens niet in de koude kleren zitten. Iedereen die er toe doet in mediaal Nederland was er, ik noem even wat namen: Bas Heijne, Peter van Ingen, Hans Maarten van den Brink, Cherry Duyns, Paul Jan van de Wint en dan weet u genoeg. Het was een fuif van niveau. U kunt zelf de exclusieve beelden bekijken op Facebook, dat scheelt mij een boel gesleep en bovendien heb ik twee linkerhanden, ben ik a-technisch en lijd ik aan ADD. U tikt dan ‘Robbie Vijftig’ in, op Facebook, en dan ziet u alle foto’s van hoffotograaf Kees Kindt.
Ik kan u op dit moment niet zeggen wat de situatie is in Portugal ook al heet dit bulletin The Portugal Post maar ik kan u wel melden dat mijn dogsitter Joao laat weten dat het goed gaat met mijn meisjes Raya, Tita en Jamba. We kijken even naar de beelden, onder het mom meanwhile back at the ranch of Don Arturo.
Ik ben overigens blij dat ik weer terugvlieg want het was smerig goor pokkenweer in +31, en alles is hartstikke duur in Nederland, en overal barst het van de kutjuppen en kutstudenten die je doodrijden op hun fietsen en bakfietsen met bloembakken, en in de Javastraat was het hartstikke druk maar niemand werkte. Mannen in pofbroek à la prophète verkochten voor de Samir Azouz-moskee gekke balletjes met nootmuskaat en bloem en ik was blij dat er nog een Nederlandse slager zat die onder de toonbank spek verkocht.
De volgende editie van uw Portugal Post is overigens gewijd aan Charles Hofman, de man van Gerrit Komrij, onze spirituele hoofdredacteur die in de hemelen is. Ik ga hem bezoek in zijn kasteel in het barre noorden van Portugal en ik kan u nu reeds melden dat Charles grootste plannen heeft met zijn hut en dat alles er op wijst dat een en ander in het teken zal staan van de heer Komrij! Goed, maar nu ga ik even de achterstallige post bekijken.
En we hebben weer een hele fijne brief van Caroline van den Akker uit het verre ‘s Gravenhage, kom er maar in meid!
” Querido,
Het is ondertussen al geen nieuws meer dat ik mij al vanaf mijn tienertijd onder de gevluchte Portugese intelligentia begaf. In wisselende formaties kwamen we regelmatig bij elkaar, altijd onder het genot van het een of ander, in Amsterdam en Den Haag. (Bijna) maandelijks werd ‘O Vertical’ uitgegeven met filosofische en politieke verhandelingen, kunstbeschouwingen, boekbesprekingen, polemieken en (hekel)dichten en er werden lezingen, tertúlias en concertavonden verzorgd.
Tussen al die Latijnse mannetjesputters viel me al vrij snel een figuur op, en dan doel ik niet op zijn rijzige gestalte tussen al die, relatief korte kerels. Het was de altijd actief bij alles betrokken socioloog, Carlos Silva, zeg maar, de katalysator van die opgewonden, ongeregelde meute. Hij was gevoelig, inlevend, rustig, begripsvol, open, sympathiek, fijnbesnaard en toch bepaald geen zijden zak, meer een womanizer. Een echte Portugees, maar op de een of andere manier toch ook weer niet. Het intrigeerde me en ik sprak hem er dan ook een keer op aan. “Je weet wel wat observeren is!”, antwoordde hij lachend, maar ging verder niet op het onderwerp in. Wel nodigde hij mij en mijn toenmalige vriend uit om de maand erop, als hij weer bij zijn ouders in zijn dorp in Noord Portugal was, te komen logeren, want dat zou een hoop verklaren. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt, dus zo gezegd zo gedaan.
In Braga haalde hij ons op met de oude brik van zijn ouders. Er werd een beetje over koetjes en kalfjes gepraat, over de verschillen tussen de Portugese provincies, en aldoor Carlos met een veelbetekenende big smile op zijn gezicht als hij naar me keek. En toen waren we er. Het barrel kwam tot stilstand aan de voet van de heuvel waarlangs Het Dorp slingerde. Ik stapte niet de wereld van de Amy’s, in Amerika binnen noch die van de Yananamo-indianen, in Brazilië, alhoewel het effect op mij ongeveer hetzelfde zou zijn geweest. Welke dan wel? De Omgekeerde Wereld!
Ik werd meer dan hartelijk welkom geheten:’Ah, comadre!’, ‘Hey, medemoeder!’, klonk het van alle kanten, al zou het nog heel wat jaren duren voor ik een kind zou baren. Bij het eerste het beste huis werden we al uitgenodigd om het glas te komen heffen, nou ja, glas, een enorme pul, niet gevuld met bier, maar met rode wijn, aangedragen door de man des huizes. En zo vervolgden we langzaam onze weg naar boven. Waar we kwamen werd het werk onderbroken: een praatje hier, een pul wijn daar; een hapje hier, een pul wijn daar. Halverwege had de priester zich bij ons gevoegd. Hij deelde in hetzelfde moordende tempo in al die goddelijke heerlijkheden. Zijn kerk bevond zich op de top en hij stond erop dat wij die zouden bezichtigen. Tegen de tijd dat wij er aankwamen was het hele gezelschap als een balletje. Na het nuttigen van nog wat miswijn strekten we ons uit op de kerkbanken en hielden gemoedelijk een siësta. Eindelijk, na uren, bereikten we het ouderlijk huis aan de andere kant van de heuvel.
Allemaal leuk en aardig, zul je denken, maar wat is daar nu zo bijzonder aan? Dat zal ik je vertellen. Ook al droegen de vrouwen lange rokken, ze hadden wel degelijk de broek aan! Ik zag hen bezig op het land met de hak, de zeis, de sikkel, zeulend met de zwaarste dingen, behendig rijdend op tractoren, met een stel spierballen waar Popeye jaloers op zou zijn, terwijl de mannen het huishouden deden, zorgden voor de kinderen, kookten, de was voor hun rekening namen, naaiden, breiden en borduurden: de mannen in de vrouwen-, de vrouwen in de mannenrol!
‘Kom mee, comadre, dan gaan we nog wat drinken!’, klonk het na een heerlijke, door de mannen verzorgde maaltijd. Even later slenterde ik keuvelend met Corlos’ moeder naar boven, waar vanuit een ruimte naast de kerk een genoeglijk gekakel klonk: een taberna! Aan de toog hingen de ‘dames’, glazen aguardente of bagaço in de hand. ‘Hoe is dit nu zo gekomen?’, vroeg ik hen. We gingen eeuwen terug in de tijd: de XVe eeuw, de Inquisitie, de vervolging van Sefardische Joden, de pogroms, de gedwongen bekering tot het christendom, het toevlucht zoeken in de bergen en de heuvels. ‘Só putas e vinho verde!’, er kwam een in lompen geklede, duivels uit haar ogen kijkende vrouw dreigend voor me staan, ‘Alleen hoeren en groene wijn!’. Er werd luid gelachen bij het zien van mijn verschrikte gezicht. ‘Je hoeft niet bang te zijn , hoor! Zelfs de dorpsgek hier is vrouw!’
Daar zat ik dus, in een dorp vol ideale schoonzonen, en, als het dorp inmiddels niet ontdekt is of door de tijd is ingehaald, zitten ze er nu nog! Maar ja, ik val nu eenmaal op de verkeerde mannen…
Beijinho ”
Opgedragen aan Arthur van Amerongen, Hemels Licht der Vaderlandse Letteren.
Door: Rene Zwaap
‘Fátima, Fado en Futebol’, dat waren in de woorden van dictator Salazar (1889-1970) de pijlers van de Portugese samenleving: ‘Fatima voor het geloof, fado voor de saudade, en futebol voor de glorie van het vaderland’. In de ogen van de dictator waren de ‘drie F’en’ de basis van zijn Estado Novo (Nieuwe Staat) – die met vier decennia de langst zittende dictatuur op fascistische grondslag van Europa zou blijken. Fatima, fado en futebol vormen nog steeds de pijlers van de Portugese samenleving, al dragen zij alle drie de sporen van de grote omwenteling van 25 april 1974, toen de Anjerrevolutie een einde maakte aan het Salazarisme.
In dit feuilleton van de Portugal Post onderzoekt onze huislusitanoloog René Zwaap wat er heden ten dage resteert van de drie F’en . In het bedevaartsoord Fátima, alwaar volgens de officiële leer op 13 mei 1917 de Heilige Maagd Maria verscheen aan drie herderskinderen, ging hij op zoek naar de geheimen van het pauselijk goedgekeurde zonnewonder. In de nachtelijke bars van Lissabon en Coimbra legde hij zijn oor te luister bij de beoefenaars van de fado, het oer-Portugese levenslied, waarin alle complexen van Portugal als gewezen koloniale grootmacht blijken te zijn opgeslagen.
Tot slot verdiepte Zwaap zich in de geschiedenis van het Portugese voetbal.Wat is er toch aan de hand met de nationale voetbaltrots Benfica, dat in de vroege jaren zestig onder leiding van de ‘panterra negra’ (zwarte panter) Eusébio de Europese oppermacht van Real Madrid doorbrak maar nu al decennia van crisis naar crisis strompelt? En wat is het geheim van José Mourinho, de grootste Portugese voetbaltrainer aller tijden?
Maar nu dan aflevering 5 over het Wonder van Fátima.
Op 22 mei 1946 komt Lucia Santos, alias Maria van de Pijnen, voor het eerst terug in Fátima. Samen met een half miljoen andere bedevaartgangers ziet ze hoe het beeld van O.L. Vrouwe van Fátima, in 1920 ontworpen door beeldenmaker José Thedim uit Braga, wordt opgetuigd met een kroon van 1,2 kilo massief goud, 313 parels, 1250 edelstenen en 1400 diamanten. Vanuit Rome roept Paus Pius XII de bedevaartgangers op tot een nieuwe kruistocht om de gehele wereld toe te voegen aan het ‘onbevlekte hart van Maria’.
In 1950 wordt het beeld van de heilige van Fátima op last van Paus Pius XII met een Amerikaans militair vliegtuig naar Moskou overgebracht. Daar wordt het tijdelijk neergezet in de kerk voor buitenlandse diplomaten, aan wie het Vaticaan de oproep doet bij het beeld te bidden voor de val van het communisme.
Intussen mag Lucia haar Spaanse klooster verlaten en treedt ze toe tot een orde van karmelitessen in de Portugese universiteitsstad Coimbra. Voor de katholieke wereld is ze een levende heilige geworden, de bewaarster van het ‘Derde Geheim’ van Fátima, over welke inhoud druk wordt gespeculeerd. Men denkt aan een aankondiging van de Apocalyps, of de Derde Wereldoorlog, of toch op z’n minst een atoomramp.
In 1961 krijgt Lucia in Coimbra toestemming van de Paus om een vertegenwoordiger te ontvangen van het blad Messengero del Cuora. Deze pater August Fürtes treft de non in depressieve stemming. Lucia vertelt hem dat de Madonna hogelijk is ontstemd ‘omdat men niets doet met Haar boodschap uit 1917’.
Lucia :
“Goeden noch slechten geven er gehoor aan: de goeden gaan hun weg zonder zich zorgen te maken en volgen de hemelse voorschriften niet na. De slechte mensen gaan verder op die brede weg van verderf en bekommeren zich geheel niet om de straffen die hen bedreigen. Geloof mij, God zal de wereld zeer spoedig straffen; de straf is op komst en zij komt heel gauw. Stel U de grootste kastijdingen voor. Hoeveel zielen zullen er in de hel terecht komen. Dat zal gebeuren, wanneer men niet bidt en geen boete doet. Daarom is de Madonna bedroefd. Zeg aan allen, dat de Moeder Gods het mij dikwijls gezegd heeft. Vele naties zullen van het aangezicht van de Aarde verdwijnen; Rusland zal de gesel zijn die God heeft uitgezocht om de mensheid te straffen, wanneer wij met onze gebeden en sacramenten niet de genade van de bekering verkrijgen.”
In de jaren die volgen volgen er regelmatig nepmeldingen van het Derde Geheim van Fátima maar in werkelijkheid blijft de bewuste brief van Lucia achter slot en grendel van het Vaticaan. Lucia onderhoudt wel een uitgebreide correspondentie met Salazar en andere grote namen van de Portugese staat. Aan president Américo Thomaz richt de non een brief waarin ze namens de Heilige Maagd aandringt op een verbod op al te onthullende badkleding aan de Portugese stranden. Aartsbisschip Cerejeira krijgt het dringende verzoek korte metten te maken met het heidense carnavalsfeest.
Om de overstelpende vloed aan brieven met smeekschriften en verzoeken om wonderen en genezingen te beantwoorden die Lucia in haar klooster ontvangt – 50 brieven per dag – krijgt de non bijstand van de markiezin van Cadavasl, die iedere maand op de 13e langskomt in Coimbra om Lucia te helpen bij het beantwoorden van de correspondentie. Voor de rest houdt Lucia zich in haar klooster vooral bezig met handwerk en tuinieren.
Bezoek ontvangt ze alleen van haar naaste familie en ze verlaat het klooster alleen bij hoge uitzondering, niet in de laatste plaats omdat Lucia het vreselijk vindt als mensen haar op straat op de hals vliegen. Het Derde Geheim van Fátima blijft geheim, ook na de dood van Salazar en de Anjerrevolutie.
Op 13 mei 1981 wordt Paus Johannes Paulus II op het Sint-Pietersplein in Rome het slachtoffer van een aanslag. De paus loopt drie schotwonden op, maar overleeft omdat de dader, een Turkse huurmoordenaar genaamd Ali Agca, hem niet goed weet te raken doordat de paus zich net op het moment dat Agca de trekker overhaalt, zich in zijn pausmobiel vooroverbuigt om een button te bestuderen van de Heilige Moeder van Fátima, die een klein meisje op haar jas had gespeld.
De aanslag valt op dezelfde dag als waarop Onze Lieve Vrouw van Fátima in 1917 voor het eerst zou zijn verschenen. De paus is ervan overuigd dat hij zijn leven te danken heeft aan het wonder van Fátima. In het ziekenhuis laat JP II de tot dan toe als topgeheim gekoesterde brief van Lúcia met het derde geheim van Fátima naar zich toe brengen en voorlezen. Vanaf dat moment zijn er voor de paus geen twijfels meer: de aanslag op zijn leven is voorzien door de Portugese Maria-verschijning van 1917. ‘Een hand haalde de trekker over, de andere hand geleidde de kogel’, zo verklaart hij. Maar de inhoud van het Derde Geheim van Fátima blijft niettemin geheim.
Precies een jaar na de aanslag, op 13 mei 1982, gaat Paulus Johannes II voor het eerst in zijn leven naar Fátima. Als dank voor de goddelijke interventie laat de paus de kogel die Ali Agça op hem had afgevuurd, inzetten in het standbeeld van Onze Lieve Vrouw van Fátima. Bij die gelegenheid heeft de paus een twintig minuten durende ontmoeting met zieneres Lúcia, die inmiddels 75 jaren oud is.
Op 13 mei 1991 brengt de paus weer een bezoek aan Fátima. Dit keer om de Heilge Maagd te prijzen vanwege haar inspanningen versus het heidense communisme. Bij wijze van demonstratie van de triomferende wil van de Heilige Maagd wordt op het terrein van het heiligdom een groot stuk uit de Berlijnse Muur tentoongesteld.
Op 13 mei 2000, tijdens het derde pauselijke bezoek aan Fátima, gaat Johannes Paulus II ten overstaan van een half miljoen toeschouwers over tot de officiële zaligverklaring van Francisco en Jacinta Marto, de twee jong overleden zienertjes van 1917. In datzelfde jaar acht de Heilige Moederkerk de tijd dan eindelijk rijp om het Derde Geheim van Fátima openbaar te maken. Tijdens een speciale dienst in Fátima op 26 juni 2000 leest kardinaal Ratzinger – de latere paus Benedictus XVI – de tekst van het zo gevreesde geheim voor.
De tekst die Ratzinger vrijgeeft, uit een brief van Lucia d.d. 3-1-1944, luidt alsvolgt:
‘Dit is het derde deel van het geheim dat op 13 juli 1917 in de Cova da Iria van Fátima werd geopenbaard. Ik schrijf dit op uit gehoorzaamheid tegenover U, mijn God, die mij dit opdraagt door de bisschop van Leiria en uit gehoorzaamheid tegenover uw en mijn allerheiligste Moeder. Na de twee delen die ik reeds heb opgeschreven, hebben wij links van Onze Lieve Vrouw iets hoger een engel gezien die een vurig zwaard in de linker hand hield; vonken vlogen eraf en vlammen sloegen eruit als zouden die de wereld in brand moeten steken; doch de vlammen doofden uit, als zij met de bundels licht in aanraking kwamen, die Onze Lieve Vrouw van uit haar rechter hand op de vlammen liet uitstralen: de engel, die met de rechter hand op de aarde wees, riep met luide stem: Boete, boete, boete! En wij zagen in een buitengewoon licht, dat God is: – zoiets als een personen in een spiegel, wanneer zij erlangs lopen – een in het wit geklede bisschop – wij dachten dat het de Heilige Vader was – verschillende andere bisschoppen, priesters, broeders en zusters een steile berg opklimmen, waar zich op de top een groot kruis bevond uit ruwe stammen als van kurkeiken met schors. Alvorens daar aan te komen, ging de Heilige Vader door een grote stad, die voor de helft verwoest was en half bevend met wankele tred, door smart en zorg neergeslagen, bad hij voor de zielen van de lijken, die hij op zijn weg ontmoette. Boven op de berg aangekomen, knielde hij neer aan de voet van het grote kruis. Daar werd hij door een groep soldaten, die met vuurwapens en met pijlen op hem schoten, gedood. Precies zo stierven een voor een de bisschoppen, priesters, broeders en zusters en verschillende leken, mannen en vrouwen, van verschillende klassen en posities. Onder de beide armen van het kruis stonden twee engelen, ieder met een kristallen schenkkan in de hand. Daarin verzamelden zij het bloed van de martelaren en besprenkelden daarmee de zielen die op weg waren naar God.’
Ratzinger legt daarbij uit dat het geheim te maken heeft met de moordaanslag op Paulus Johannes II. Zijn uitleg wordt in brede kring betwijfeld. Uiteindelijk werd paus Johannes Paulus noch vermoord, noch ‘bedolven onder pijlpunten’, zoals de tekst van het gereleveerde geheim wil. Is dit alles? vragende teleurgestelde gelovigen zich af. Heeft men hier al die jaren voor gesidderd? En vooral: waarom moest uitgerekend dit deel van het geheim decennialang verborgen blijven in de kluizen van het Vaticaan?
Over wat de drie zienertjes van Fátima nu werkelijk gezien hebben, lopen de meningen steeds meer uiteen. Journalist Joaquim Fernandes beschrijft het wonder van Fátima in zijn studie Intervenção extraterreste em Fátima (Buitenaardse interventie in Fátima, 1981) als een UFO-mysterie, met de H. Maagd van Fátima als een soort voorloopster van E.T. De Portugese etnoloog Moisés Espiríto Santo, verbonden aan de Sorbonne in Parijs, verkondigt dat het werkelijke geheim van Fátima helemaal niet moet worden gezocht in katholieke hemisferen.
Het werkelijke geheim, zo schrijft Espiríto Santo in zijn in 1995 verschenen studie Os mouros fatimadas, is dat de cultus van Fátima voortkomt uit de aanbidding van Fatima, de dochter van de profeet Mohammed, zoals die met de verovering van het Iberisch schiereiland door de Berbers in 711 tot aan de Reconquista ook in Portugal beoefend werd. Volgens Espiríto Santo is het volksgeloof in de streek van Fátima altijd sterk beïnvloed gebleven door de erfenis van de Berbers, die er een geheel eigen vorm van de islam op nahielden, een soort messianistische cultus rondom Fátima, de dochter van de profeet, nog eens aangevuld met elementen uit het joodse geloof en traditionele animistische en zoroastrische elementen.
In deze streek werden gedurende de eeuwen van islamitische overheersing met grote regelmaat verschijningen van de heilige moeder-godin gemeld, altijd gepaard met zonnemysterieën. In die zin zou het wonder van Fátima terug te voeren zijn op de Moorse erfenis in Portugal Lucia, Jacinta en Francisco, de ‘drie kleine soefies’ zoals Espirito Santo hen noemt, zouden die — shi’ïtische — cultus hebben gereanimeerd. Ze waren het werktuig van een groter mysterie dan ze zelf konden bevatten, is de overtuiging van Espirito Santo Het feit dat de orde van de Tempeliers in het vlak bij Fátima gelegen Tomar hun hoofdkwartier hadden (waar ze hun activiteiten, anders dan in de rest van Europa, ongestoord konden voortzetten) speelde volgens Espiríto Santo een belangrijke rol in de bewaren van de Moorse Fátima- cultus. Dat zou het echte geheim van Fátima zijn: ‘een geheim in een geheim binnen een geheim’.
In de volgende aflevering: de geheimen van de fado
Meesterwerk van Camões groots vertaald
Door René Zwaap. Hulde voor Arie Pos!
Os Lusíadas, het oerboek van de Portugese literatuur, geschreven door Luíz Vaz de Camões, werd tot nog toe slechts eenmaal integraal in het Nederlands vertaald: in 1777 verscheen een vertaling in proza van de hand van Lambartus Stoppendaal Pietersz. onder de titel De Lusiade. Heldendicht in x zangen, gebaseerd op de Franse prozavertaling van Vaquette d’Hermilly en Jean-François de la Harpe (17 76). Daarna werden slechts enkele korte fragmenten door Nederlandse dichters bewerkt en vertaald door onder meer Rhijnvis Feith, Conrad Busken-Huet, Willem Bilderdijk, Isaac da Costa en J.J.L . ten Kate.
Daarnaast liet Slauerhoff zich inspireren door het leven en werk van Camões voor onder meer zijn grote roman Het Verboden Rijk. Er was kortom sprake van enig achterstallig onderhoud in de Lage Landen ten opzichte van de eenogige keizer van de Portugese poëzie.
Met de integrale vertaling door Arie Pos, onlangs onder de titel De Lusiaden bij uitgeverij Veen verschenen, wordt deze lacune ruimhartig gevuld. Pos nam zich in 2000 samen met August Willemsen voor om Camões (spreek uit als ‘kamoins’) ook in Nederland op de literaire landkaart te zetten en zijn vertaling slaagt daar royaal in. De strakke rijmschema’s van het origineel sneuvelden weliswaar in de vertaling, maar dankzij Pos is het nationale epos der Portugezen voor het eerst voor een breed publiek toegankelijk gemaakt.
Slauerhoff formuleerde het noodlot van Camões heel bondig in het korte verhaal De laatste verschijning van Camões:
“Geëxalteerd had hij de bloei en de stuiptrekkingen van een klein en pover rijk gezien als wereldschokkend en verheerlijkt in gedichten, zwaar van klank, maar even dwaas vergeefs als al het wapengekletter en kanongebulder. Daarna had hij nog de lafheid begaan op latere leeftijd terug te keren, hopend op de koestering van de roem. En willoos, zonder verzet, had hij zich laten doodhongeren, nog dankbaar met de aalmoes van een onvoldoend jaargeld en de resten van de tafel van de schaarse rijken.”
Het is een zeer bondige samenvatting van de levensloop van Camões, die heden in Portugal wordt vereerd als de grootste dichter aller tijden. Die roem is vooral verbonden aan het magistrale epos Os Lusíadas (1572), waarmee Camões zich tot doel had gesteld Homeros te overtreffen.
Os Lusíadas (hetgeen ‘de Portugezen’ betekent – Lusus is de mystieke aartsvader van het Portugese volk) was bedoeld als een monument voor de wereldwijde veroveringstocht van de Portugezen sinds Vasco da Gama’s historische tocht naar India. In zijn vuistdikke epos beschreef Camões niet alleen Da Gama’s tocht, maar schilderde hij ook de lotsbestemming van de Portugezen als gunstelingen van de goden, voorbestemd om ten strijde te trekken tegen de islam (de zogeheten Portugese reconquista vond twee eeuwen eerder plaats dan in Spanje) en de hele wereld – van Marokko en Ethiopië tot India en China – aan hun koloniale voeten te brengen.
Daarnaast komt in Os Lusíadas de hele Portugese geschiedenis tot de zestiende eeuw voor het voetlicht, biedt Camões een keur van geografische beschrijvingen van de door Da Gama en de zijnen ontdekte gebieden, en waagt hij zich ook nog aan een toekomstvoorspelling. Het meer dan elfhonderd strofen tellende epos biedt nog altijd fascinerende leesstof en geldt in de internationale letterkunde als een van de hoogtepunten van de Europese Renaissance.
Gek genoeg heeft geen enkele Nederlandse vertaler zich ooit aan dit meesterwerk gezet, hoewel er – alleen al op grond van de Slauerhoff-connectie – natuurlijk genoeg redenen zijn om aan die onderneming te beginnen.
Over het leven van Luiz Vaz de Camões is niet veel bekend. De meeste verhalen die over hem de ronde doen zijn legendes. Zeker is het volgende: hij werd geboren in Lissabon, in 1524 of 1525, en behoorde tot de lagere adel. Hij verloor zijn vader al vroeg en werd daarom uitgezonden naar een oom in Coimbra, de vermaarde universiteitsstad aan de rivier de Mondego waar hij zijn gelukkigste jaren doorbracht en die hij bezong in tal van bewaard gebleven gedichten. In Lissabon frequenteerde hij het hof van de koning, maar hij raakte al snel uit de gratie vanwege zijn reputatie als rokkenjager, vechtjas en drankorgel.
In 1552 kwam er aan het bohémienbestaan van de dichter een onverhoeds einde, toen hij een dienaar van de koning verwondde tijdens een zwaardgevecht. Het kwam Camões te staan op een gevangenisstraf, die slechts beëindigd kon worden door het ondertekenen van een contract dat hem verplichtte als gewoon soldaat mee te trekken met de koninklijke legers in de overzeese gebiedsdelen van het dan nog oppermachtige Portugese rijk. ‘God heeft de Portugezen een klein land als wieg gegeven, maar de hele wereld als graf’, zo luidde een fameuze uitspraak uit die dagen, en Camões zou dat al snel ervaren.
In Ceuta in Marokko ging het meteen fout: tijdens een gevecht met moslimstrijders verloor Camões zijn rechteroog. Daarna begon zijn lange queeste over de aardbol, in het spoor van de door hem zo innig bewonderde Vasco da Gama: rond de Kaap, Madagaskar, Mozambique, Goa in India, de Molukken, de Arabische wereld.
Dat de edelman nooit een promotie tot officier kreeg, is een teken dat zijn militaire betrokkenheid vooral moet worden gezien als een straf (volgens sommige Camões-biografen, onder wie ook Slauerhoff, zou hij zijn weggezonden vanwege een liefdesaffaire met een schone aan het hof die voor de koning bestemd was). Wellicht was Camões zelfs een degradado, iemand die voor straf overzee werd gezonden om te dienen als proefkonijn in de confrontatie met onbekende, mogelijk vijandige volkeren.
Tijdens zijn reizen had Camões het niet gemakkelijk. Geld verdiende hij niet, anders dan meer behendige collega’s. Tot tweemaal toe leed hij schipbreuk, een keer voor de kust van Indochina en een keer bij Macau, het Chinese schiereiland bij Hongkong dat de Portugezen van de Chinese keizer als protectoraat kregen toegewezen teneinde hun handel te drijven. Camões was toen al druk doende met het componeren van zijn heldendicht, welk manuscript hij, zoals de legende wil, na een van zijn schipbreuken maar ternauwernood uit de golven had weten te redden.
In Macau kreeg Camões voor het eerst in zijn bestaan een andere functie dan soldaat: hij werd er ‘zaakgelastigde voor de doden en de vermisten’, een functie die hij echter al snel weer verloor, naar men zegt vanwege een onverkwikkelijke affaire met een Chinese. In Macao schreef Camões verwoed door aan zijn epos, dat niet alleen eeuwige roem zou moeten brengen voor de pionier Da Gama, maar ook hemzelf in ere zou moeten herstellen in de kringen van het hof.
Een van de plekken waar hij zijn epos componeerde, was een grot in Macao, alwaar eeuwen later een borstbeeld te zijner ere werd geplaatst. Daar deed Slauerhoff in 1926, toen hij als scheepsarts werkte op de Java-China-Japan-lijn, zijn eerste, doorslaggevende Camões-ervaring op. Hij beschreef de plek in een reisverslag voor het thuisfront:
“Een verwaarloosd park, geflankeerd door gebroken broeikassen en aan ‘t eind een begroeide heuvel. Daarop liggen enige grote rotsblokken, een soort kamer in hun midden open latend, gesloten door de slagschaduwen die de hele dag erover hangen. Welk een eenzaam oord. Men verhaalt dat Camões hier de Lusiade schreef, hier zich schuil hield. Ook, dat hij als schipbreukeling aan land kwam, zijn manuscript hooggeheven, om het droog te houden. Dit zal een sage zijn. Op een piëdestal, waarin strofen uit de Lusiade zijn gegrift, staat een klein borstbeeld met puntbaard en hoge kantkraag; genre Willem de Zwijger. Op banken rondom zitten jonge Chinezen in pronkgewaad. Zij storen zich niet aan deze vreemde kop.”
Het is het begin van een obsessie, die zijn beslag zal krijgen in Het verboden rijk, maar ook in enkele gedichten. Naast Rimbaud en Verlaine, de poètes maudits uit de negentiende eeuw, is Camões voortaan Slauerhoffs vertrouwde metgezel en lotgenoot. In de grot van Camões schreef Slauerhoff zijn eerste gedicht over de Portugese meester:
Hij sleet zijn jeugd in ‘t afgelegen slot
En diende een hof, geestloos wuft en verwaten.
Hij vlood, wil hunkerend naar een grooter lot,
Alleen naar de pas opgerichte Staten.
Om zijn stilzwijgen en onzeker schot Geminacht door kooplieden en soldaten;
Aan boord, in ‘t fort ten prooi aan ‘t plomp complot
Dat hij niet delgen kon, slechts machtloos haten.
Toch drong zijn droom tot haar verweezlijking:
Toen hij geen vreemde wonderlanden ging
Veroveren met een machtige armade,
Wrocht hij in kille grottenschemering
Gedoemd poeet, zwerver en banneling –
De zware strophen van de Lusiade.
(Uit: Camôes, Oost-Azië)
In 1567 begint Camões aan zijn terugreis naar Lissabon, en wel vanuit Goa, het Portugese protectoraat in India, waar hij ook weer enige tijd in de gevangenis moet hebben doorgebracht, op grond van vage beschuldigingen daterend uit zijn tijd in Macao. De reis strandt in Mozambique, waar de dichter-soldaat maar liefst twee jaar in ultieme armoede doorbrengt, wachtend op een schip dat hem als passagier wil meenemen.
Ook daar schrijft hij verwoed door aan de Lusíadas, het boek dat hem naar zijn stellige overtuiging dan eindelijk de verschuldigde eer zal brengen. Ook werkt hij aan een ander boek, de Parnasso, dat volgens zijn vriend Diego de Couto een schat aan eruditie biedt, maar vlak voor Camões’ thuiskomst wordt gestolen. Als Camões in april 1570 dan eindelijk de Taag in Lissabon aanschouwt, komt hij er al snel achter dat de situatie in het ‘nieuwe Rome’ er sinds zijn vertrek, zeventien jaar eerder, bepaald niet op vooruit is gegaan. De pest is uitgebroken en maakt duizenden slachtoffers. De mentaliteit onder degenen die de plaag doorstaan is naar de smaak van Camões verwaand en decadent. De hofhouding en de kooplieden hebben geen oog voor de offers die soldaten als hij hebben moeten brengen voor de overweldigende rijkdom van het moederland.
Al zijn hoop is gevestigd op de nieuwe koning, Sebastiaan, die twee jaar eerder, in 1568, op veertienjarige leeftijd aan de macht is gekomen. Het is dan ook Sebastiaan aan wie Camões Os Lusíadas opdraagt. De epiloog van het boek, die direct tot de jonge vorst is gericht, is een hartenkreet van de dichter om zich te zetten aan een nieuwe kruistocht tegen de Moren in Noord-Afrika, in wie Camões de grote vijand van het christendom ziet. In 1571 wordt het boek goedgekeurd door de inquisitie en een jaar later beleeft het in een oplage van 150 exemplaren de eerste druk.
Als dank schenkt koning Sebastiaan de dichter een bescheiden jaargeld. Echt ruim is de beloning niet, en Camões blijft zijn dagen in armoede doorbrengen. De oproep van Camões aan de jonge koning om zich te zetten aan een kruistocht tegen de Moren is echter niet aan dovemansoren gericht. Sebastiaan had zich al eerder laten kennen als een godsdienstfanaat.
Anders dan bij zijn voorvaderen krijgt de handel bij hem niet de eerste prioriteit. Sebastiaan wenst vooral te worden gezien als strijder namens de Heilige Moederkerk. In juni 1578 leidt de koning hoogstpersoonlijk een leger, waaronder enige honderden Duitse en Hollandse huurlingen, voor een strafexpeditie naar Alcacer-Quibir in Marokko. De oversteek wordt met vijfhonderd schepen gemaakt. In vier uur tijd wordt dit leger in Marokko in de pan gehakt. Onder de achtduizend doden aan Portugese zijde bevindt zich ook de jonge koning. Het voorheen zo oppermachtige Portugese rijk ligt in een klap in duigen.
Camões hoort van de catastrofe in Lissabon, waar hij inmiddels is getroffen door de pest en zijn laatste dagen doorbrengt in een armenhuis. ‘Ik hield zoveel van mijn land dat ik er niet alleen in wilde sterven, maar er ook nog samen mee stierf’, zo zou hij op zijn sterfbed hebben gezegd.
Het bleef de dichter maar net bespaard dat hij getuige moest zijn van de glorieuze intocht van de Spaanse koning Philips II als de nieuwe macht hebber van Portugal. ‘Aqui jaz Luis Vaz de Camões, Principe dos poetas do seu tempo. Viveu pobre e miseravelmente. Assim morreu’ (Hier ligt Camões, prins der dichters van zijn tijd. Hij leefde arm en miserabel en zo stierf hij ook), zo stond op zijn graf.
Het graf was trouwens leeg. Zijn beenderen werden nooit gevonden. Op zijn driehonderdste sterfdag kregen de dichter en zijn held Vasco da Gama elk een praalgraf in de kerk van het klooster van Jerominos aan de Taag in Lissabon, net als koning Manuel I en het lege graf van koning Sebastiaan, aan wie Camões Os Lusíadas opdroeg.
‘Het viertal vormt de kern van de Portugese nationale mythologie’, schrtijft Arie Pos in zijn nawoord bij zijn schitterende vertaling.:
“De zeevaarder die India ontdekte en daarmee de wereld voorgoed veranderde, de koning tijdens wiens regering India en Brazilië werden ontdekt en een handelsimperium werd gevestigd dat in rijkdom en uitgestrektheid ongeëvenaard was, de dichter die dat imperium en zijn stichters bezong en de jonge koning wiens verdwijning de neergang van het imperium inluidde, maar die volgens de legende ooit op een mistige morgen zal landen op de Portugese kust als een langverwachte Messias om het rijk in zijn oude glorie te herstellen. In de loop der tijd dienden zich de nodige valse verlossers aan, maar de echte Sebastiaan is nog niet verschenen. Ook de glorieuze dagen van Vasco da Gama en Manuel i keerden niet weer. Alleen het epos getuigt nog van de oude roem en wordt nog altijd gekoesterd als de adelbrief van de nationale identiteit, een onovertroffen taalmonument en Portugals belangrijkste literaire bijdrage aan de Renaissance.”
Leest u vooral de eerdere edities van ThePortugalPost!