Het is zondagavond, kwart voor tien. De Korte Heuvel in Tilburg is vol met mensen, de straat een zee van lege blikjes. Voor de deur van Cul De Sac staat een opgeschoten schoffie, op de plek van zijn voortand een groot zwart gapend gat, te kafferen tegen een ander opgeschoten schoffie; “Where the fuck where you! We should be on stage right now! We’re suppost to be playing! What the fuck are you thinking!”. Het zijn de gitarist en zanger van Fat White Family, dat inderdaad op dat moment moet beginnen in Cul De Sac, waar de gehele verzamelde Britse pers klaar staat voor het optreden van de landgenoten met een halve Fat White Family al op de planken.
Schoffies. Niet vet, geen familie, wel wit, maar vooral; schoffies. Een collectief hangende jongeren die hebben gedaan wat zoveel verveelde Britse jongeren al voor hun hebben gedaan; een punk band beginnen. Punk ‘n’ Roll wel te verstaan. Een goede drie kwartier lang is Fat White Family even geagiteerd als de gitarist net voor het optreden tegen de zanger. Een bezeten zanger die zich maniakaal in de muziek werpt. Het rammelt aan alle kanten, microfoons sneuvelen, techniek faalt en en passant wordt de definitie van slecht spel op alle fronten herschreven.
Maar het klopt wél. Fat White Family wil niet goed klinken. Fat White Family wil goor klinken, blues spelen die je vol in het gezicht spuugt, punk leven zodat het zweet je spontaan van kop rolt. Rauwer dan dit heeft het deze Incubate nog niet geklonken en hoewel het moment van “op het tandvlees lopen” al enige uren is verstreken, komt er een golf van energie over het lichaam. Nog even dat laatste uur afwerken, vol gaan en genieten, The Quietus zwaait mijn zijn lange haren, Incendiary Magazine rockt zijn hoofd, Wire staat te hupsen en – namens de aanwezige Belgisch/Nederlandse pers staat Gonzo (Circus) met een brede glimlach toe te kijken. Het gaat wel goed komen met deze Britse straatschoffies. Tenminste, als de zanger niet te vaak vergeet dat hij binnen op de bühne hoort te staan, en niet buiten op straat.
De laatste dag van Incubate is sowieso een dag van hoogtepunten. Indierock pionier Built To Spill was de eerste (en ook meteen het eerste dat we zien, iets in verband met de Acid House van de avond ervoor). Een constante stroom aan indierock hits gooit de band in een veel te mager gevuld 013. Iets dat de ervaren band duidelijk niet deert, het vijftal speelt voor de mensen die er wél hun bed voor zijn uitgekomen. En die zien dat het goed is. Doug Martsch weet als geen ander om kleine pakkende popliedjes te maken. Dat deed hij eind jaren ’80 al met Treepeople en inmiddels al weer ruim twintig jaar met Built To Spill. Het is dan ook ruim een uur hupsen, knikken met het hoofd en voor een enkeling zelfs helemaal los gaan op eigenwijs maar pakkende pop.
Ik ben daarop weer helemaal fris, maar eerlijk gezegd niet fris genoeg voor The Black Heart Rebellion. Belgische doom die in gitzwarte tinten over de Kleine Zaal vaan 013 wordt uitgestrooid, direct aansluitend op de indierock van Built To Spill. Prachtig, indrukwekkend en normaal ook helemaal mijn kopje thee. Het contrast met het vrolijke vernuft is echter te groot om nu mee te gaan in de apocalyptische postmetal. Naar Rome wordt het, want zoals Bob Rusche me zegt; alle wegen leiden naar Rome – voor de gelegenheid gelegen in de Pauluskerk. Ik verwacht niets, want ik ken het niet. Maar de industrial folk met martiale ritmes doet mij goed. Het wordt geen hoogtepunt, maar een fijn rustmoment in een dag die enkel schittert. Zoals bij Clock DVA. De combinatie van harde EBM en industrial met grootse visuals in harde primaire kleuren ramt keihard De Nwe Vorst door.
Wederom pioniers aan het werk – Incubate had deze editie veel grondleggers en baanbrekers in verschillende genres weten binnen te halen – en Clock DVA maakt die naam meer dan waar. Ik heb het woord de afgelopen 7 dagen al vaker gebruikt, maar het tweetal is imponerend. Verbijsterd en kapot gedreund blijf ik achter, maar niet in de mogelijkheid om het fatsoenlijk te laten in zinken. Op het moment dat Clock DVA stopt zal namelijk Lubomyr Melnyk in de Pauluskerk beginnen, een vaan de weinige momenten die ik in het programma boekje dik en fel gekleurd had gemarkeerd. Zo maar “on the fly” Incubate ervaren is leuk en verrassend, maar er zitten grenzen aan. Lubomyr Melnyk moest.
Gelukkig begint de pianist tien minuten later dan op het programma staat aan gegeven en is er nog ruimte genoeg in de kerk. Een kerk die onbegrijpelijk genoeg sowieso niet geheel vol komt. Nou ja, onbegrijpelijk, de acts die parallel staan aan de Lubomyr Melnyk zijn stuk voor stuk ook enorm goede keuzes. Mijn keuze voor de oekraïner valt in ieder geval goed en zijn continue pianospel neemt mij mee op reis. Ik zweef en hoor klanken die ik niet eerder uit een piano hoorde komen. Op een gegeven moment lijkt de – onversterkte – piano zelfs te zingen en wordt de golf aan aanslagen – Lubomyr Melnyk speelt sneller piano dan Joe Satriani gitaar – een lange drone en ik ben weg. Beelden vliegen voor bij, volgens Melnyk moeten we een zwerm vogels horen, ik zie de herfstbomen buiten om hoog schieten in de kerk en hoor watervallen, het blijft toch de eigen fantasie die met de klanken aan de loop gaat.
Melnyk neemt tussen de nummers door niet alleen de tijd om zijn muziek uit te leggen, maar ook zijn politieke beelden. Zo is het tweede stuk dat hij speelt bedoelt als een meditatie, een gebed voor Bradley Manning, Julian Assange en Edward Snowden. Helden volgens hem, omdat zij het aandurfden om “Yankiland” en hun werelddominantie in twijfel te trekken. Iets waarvoor zij als halve heiligen zouden moeten worden gevierd en niet opgesloten en bespot. Jammer dat hij daarbij door slaat in een samenzweringsdenken, want de kern van de boodschap – van te voren al verdeeld onder de aanwezigen in de vorm van een getypt A4-tje – kan ik niet anders dan delen; Het delen van de waarheid is nooit een misdaad.
En het is met die boodschap en die vleugels dat ik – vermoeid en gesloopt na bijna zeven dagen Incubate – Cul de Sac binnenval voor Fat White Family. Na afloop vertrekt de Engelse pers naar ‘t Buitenbeentje, Incendiary vraagt nog of ik en mijn vriendin mee gaan voor een “pint”, maar ik maak de keuze om af te sluiten met Shonen Knife. Netwerktechnisch niet de wijste keuze, maar we zijn hier voor de rock ‘n’ roll. Nog een half uur vuist pompen, meeblèren met een Ramones-cover en mijn oude lichaam tegen houden om niet tussen het jong grut in de pit te springen (hoewel ik niet eens de oudste zou zijn geweest). De Japanse punk dames, actief sinds 1981 – hoewel ze er uit zien alsof zze toen zijn geboren – zijn het nog niet verleerd en geven een ijzersterke punk set weg. Eentje die een dikke punt zet achter mijn Incubate. Even nog twijfel ik, toch naar de afterparty in Little Devil, maar ik besluit naar huis te gaan. Incubate was mooi, maar het is ook mooi geweest. Opa zit te wachten en ik lees wel bij een ander hoe Raketkanon Little Devil heeft gesloopt voor de die-hard mannen en vrouwen die nog wel doorgaan tot het moment dat ik weer naar school moet rijden om les te geven.
Tjeerd van Erve is docent geschiedenis en schrijft onder andere voor Gonzo (Circus), The Post Online, NU.nl en LUIFABRIEK over muziek en (underground) cultuur. En nu is hij een week lang op Incubate, met potlood en camera.